25138 |
stuifsneeuw |
jaagsneeuw:
jááchsjnîeə (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
stuifsneeuw:
stuufsjnîêj (L322p Haelen)
|
fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] || verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24932 |
stuifzand |
stuifzand:
sjtuufzandj (L322p Haelen),
sjtŭŭfsántj (L322p Haelen),
stŭŭfsántj (L322p Haelen)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22362 |
stuiken |
kuiltjescharren:
ky(3)̄lke sjeͅrə (L322p Haelen)
|
Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)]
III-3-2
|
18061 |
stuipen |
stuipen:
sjtupe (L322p Haelen)
|
stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17642 |
stuitbeen |
einde, het -:
t îêntje (L322p Haelen),
vottenknookje:
votteknêûkske (L322p Haelen)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
het begint te stuiven:
et begint te stuuve (L322p Haelen),
stuiven:
et stuuftj (L322p Haelen)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
knab:
(van zilver).
knap (L322p Haelen),
lap:
(van koper).
lap (L322p Haelen),
stuiver:
stuuver (L322p Haelen)
|
stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33643 |
stuk grond |
perceel:
pɛrsīǝl (L322p Haelen)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
33712 |
stuk onontgonnen grond |
wilde grond:
weljǝ gronjtj (L322p Haelen)
|
Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254]
I-8
|
34023 |
stuks -vee |
stuks (vee):
støks (L322p Haelen)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|