id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21741 | wapenschild | schild: sjildj (Haelen) | een bord waarop een wapen [bijv. van een legeronderdeel] geschilderd is [schild, wapie] [N 90 (1982)] III-3-1 |
25204 | warm weerx | warm (weer): wèrm (Haelen, ... ) | warm, gezegd van het weer [smoel] [N 81 (1980)] III-4-4 |
19714 | wasbord | roebbel: roebel (Haelen) | de plank waarover gegolfd zink geslagen is, waarop men vuil goed wast (troffel, roefel, wasbord) [N 90 (1982)] III-2-1 |
19658 | wasgoed | lijnwaad: vroeger lieventj (Haelen), wasgoed: wasgood (Haelen) | wasgoed [DC 35 (1963)] III-2-1 |
32545 | wasmand | wasmand: wasmanj (Haelen) | In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.] II-12 |
34173 | waterblaas | waterblaas: wātǝrblǭs (Haelen) | De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a] I-11 |
18302 | waterdichte laars | hoge stevel: met vraagteken hôôge steevel (Haelen) | laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)] III-1-3 |
24273 | waterhoen | waterhoentje: waaterheunke (Haelen), waterheunke (Haelen) | waterhoen || waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)] III-4-1 |
20484 | waterige kost | lebber: lebber (Haelen), slobber: sjloeber (Haelen), zauwel: zauwəl (Haelen) | slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)] III-2-3 |
19510 | waterketel, moor | moor: môêr (Haelen) | waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)] III-2-1 |