19491 |
zolderkamer |
zolderkamer:
zoͅldərkāmər (L322p Haelen)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18669 |
zomerkapmantel |
zomerjas:
zomerjas (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
puldrién (L322p Haelen)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zomerkleijer (L322p Haelen)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagskleren:
sunjigs kleier (L322p Haelen)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33884 |
zondagsziekte |
zondag(s)ziekte:
zondag(s)ziekte (L322p Haelen)
|
Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.]
I-9
|
18890 |
zonder opzet |
zonder opzet:
zònger opzat (L322p Haelen)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32762 |
zonder voor spitten |
omspaden:
[omspaden] (L322p Haelen),
omsteken:
omštę̄kǝ (L322p Haelen)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
30978 |
zool |
zool:
zǭl (L322p Haelen)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33]
I-9
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zòòl (L322p Haelen)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|