e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bovenstuk van een jurk lijf: līēf (Haelen) lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)] III-1-3
box box: nellie luptj al inne box  boks (Haelen), nellie löptj al in de box ( vroeger zei men lauprèk)  boks (Haelen), looprek: nellie löptj al in de box ( vroeger zei men lauprèk)  lauprèk (Haelen) box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)] III-2-2
braadpan braadkelle: om vlees in te braden  bròòdkèlle (Haelen) pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
braadworst braadworst: gebraden bij middageten  broadwòrst (Haelen) braadworst [N 06 (1960)] III-2-3
braaf braaf: braaf (Haelen, ... ), dés is e braaf wicht! (Haelen), dés is e gôôd wicht! (Haelen), dét is e braaf wicht! (Haelen), goed: dét is e gôôd wicht! (Haelen) braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)] III-1-4
braakland braakland: brǭklanjtj (Haelen), brǭklant (Haelen), leeg land: lē̜x lanjtj (Haelen) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen braken: brǭkǝ (Haelen), vogelwei: vōgǝlwęi̯ (Haelen) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braambes bramelten: braomelt (Haelen, ... ), bramerten: braomerte (Haelen) braam^bes || braambes [DC 13 (1945)], [Roukens 03 (1937)] III-4-3
braambessen bramelten: bromǝltǝ (Haelen), bramerten: brǭmǝrtǝ (Haelen) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamsluiper bramenbijtertje: brummebieterke (Haelen) Hoe heet de braamsluiper? [DC 06 (1938)] III-4-1