e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dronken zat: zaat (Haelen) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droog blijven droog blijven: druëg blieve (Haelen), het blijft droog: ət blīēftj drûuch (Haelen, ... ), t blijft over]: et blieftj drêûg (Haelen) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droogdoek, theedoek handdoek: hantjdōk (Haelen), schotelsplag: šoͅtəlsplak (Haelen) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] III-2-1
droogstaan droogstaan: drø̄ǝxstǭn (Haelen) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
drop klits: klits (Haelen) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater klitswater: klitswater (Haelen), klitswāātər (Haelen), pekwater: péékwāātər (Haelen) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer klam (weer): klàəmp (Haelen), miezerig (weer): miezerig (Haelen), nat (weer): naat (Haelen), náát wéér (Haelen, ... ), ps. boven de a staat nog een ? en een ´; deze combinatieletter is niet te maken.  nat (Haelen), regenachtig (weer): réégənèchtəch (Haelen, ... ), waterig: ədis wáátərəch (Haelen, ... ), waterkoud (weer): waterkaod (Haelen), wáatərkaot (Haelen), wáátərkaot (Haelen), zeverweer: zeiverwèèr (Haelen) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] III-4-4
druk heen en weer lopen schurgen: i.e. heen en weer schuiven (stoel aanhoudende bewegingen maken die moeizaam zijn en weinig uithalen.  sjurge (Haelen) lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)] III-1-2
drukken duwen: duje (Haelen) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukte maken bohei (rh.) maken: beheij make (Haelen), omstand maken: omsjtenj make (Haelen), ophef maken: Dit zegt men ook.  ophef maken (Haelen) drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] III-1-4