21651 |
notariskosten |
kwaad geld:
ps. omgespeld volgens Frings.
kuəd geͅld (P048p Halen)
|
gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18334 |
nylonkous |
nylonkous:
nilo͂ͅ koͅsə (P048p Halen)
|
nylonkousen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24941 |
oerbank |
oerbank:
uərbank (P048p Halen)
|
zachte of harde roestbruine aardlaag in het bodemprofiel (koffiebank, koffielaag, zandoer, oerbank?) [N 27 (1965)]
III-4-4
|
33558 |
okkernoot |
okkernoot:
okkernjeute (P048p Halen)
|
I-7
|
17636 |
oksel |
oksel:
oͅksəl (P048p Halen)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19546 |
olielamp |
godslamp:
Het bakje is gevuld met olie. Daarop ligt een kruisje of een rond plaatje uit dun metaal met een gaatje erin. Daardoor stak de lampepit die verder zich in de olie bevond. Naarmate de olie zakte, zakte ook het metalen plaatje dat erop lag. Naast deze lampen zijn er natuurlijk ook moderne lampen als neonlicht
goͅtslamp (P048p Halen),
oliepitje:
oliepitteke (P048p Halen),
smoutlamp:
Uit de tuit kwam het licht. Het bakje was gevuld met smout. Als de smout leeggebrand was, kon men hem vernieuwen door het deksel van het bakje af te nemen.
smōͅtlamp (P048p Halen)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slax[molen] (P048p Halen)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sluif:
slø̜̄f (P048p Halen)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
neusdoek:
nøsduk (P048p Halen),
nøͅysduk (P048p Halen),
tipsjaal:
zie WNT: tip (I), ss. Tipdoek, hals- of hoofddoek die met een tip op de rug wordt vastgespeld.
tepša.l (P048p Halen)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
neusdoek:
nøsduk (P048p Halen)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|