33947 |
onderhaam |
onderhaam:
ǫndǝrhām (P048p Halen)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
21579 |
onderhandelen |
lopen:
ps. omgespeld volgens Frings.
luəpə (P048p Halen),
onderhandelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
oͅndrandələ (P048p Halen)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: in onderhandeling zijn over een bepaalde koop [in beding zijn met iemand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
hymə (P048p Halen),
hymə - hyməs (P048p Halen),
həmə (P048p Halen)
|
hemd, hemden [ZND 01u (1924)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
onderkleed:
oͅnderkliët (P048p Halen)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
hy(3)̄pəleŋ (P048p Halen)
|
het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
oͅndərlep (P048p Halen)
|
onderlip [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18177 |
ondermuts |
onderpots:
oͅndərpoͅts (P048p Halen)
|
mutsje, zwarte ~ dat onder de grote witte poffermuts wordt gedragen [ondermuts] [N 26 (1964)]
III-1-3
|
18315 |
onderrok |
jupon (fr.):
žəpoͅn (P048p Halen)
|
onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33941 |
onderstangen |
zijstangen:
zē̜staŋǝ (P048p Halen)
|
De twee naar onder stekende ijzeren delen van een bit dat gebruikt wordt om meer druk op de bek van het paard te kunnen uitoefenen. [N 13, 48]
I-10
|
33438 |
onderste balken van de schelf |
balken:
balǝkǝ (P048p Halen),
schelfthouters:
sxɛlǝfthǭǝtǝrs (P048p Halen)
|
De onderste balken van een schelf zijn ruwe, onbewerkte balken of boomstammetjes die op de gebintbalken rusten en naast elkaar gelegd de onderste laag van de schelf vormen. Zij zijn meestal rond. Zie ook het lemma "balken van de zolder boven de dorsvloer" (3.2.5). Zjidden is oorspronkelijk aan het Franse ''gîtes'' , dat in het volgend lemma in de term ''contre-gîtes'' voorkomt, ontleend, met herinterpretatie van de ''t'' tot een ''d'' vanuit het enkelvoud. Zie ook afbeelding 16.a bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schelf" (3.4.1).' [N 4, 68; N 4A, 13a; monogr.]
I-6
|