e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P048p plaats=Halen

Overzicht

Gevonden: 2814
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fluwelen broek velours (fr.) broek: en floere broek (Halen) een fluwelen broek [ZND 23 (1937)] III-1-3
fokmerrie kweekmerre: kwikmęrǝ (Halen), veulensmerre: vølǝsmęrǝ (Halen) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9
fokzeug kurrenzog: kørǝzux (Halen) Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12
fopspeen tutter: tŭŭttər (Halen) Speen waarop kinderen zuigen, los of op een zuigfles; geef verschil aan tussen een van rubber of een dotje van stof [N 01 (1960)] III-2-2
forsgebouwde koe geblokt beest: gǝblǫk˱dǝ biǝst (Halen), schone koe: sxuǝn kui̯ (Halen) [N 3A, 141a] I-11
fruit bewaren muiken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  mø͂ͅkə (Halen) leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)] III-2-3
fruitworm appelmade: apəlmōwə (Halen), apəlmōͅwə (Halen) worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2
gaan gaan: gaon (Halen) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
gaatje voor de schoenveter oogje: uəXskəs (Halen) gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)] III-1-3
galiot galiot: galjō (Halen  [(gebruikt om kalk in de weiden rond te voeren)]  ) Kleine driewielige kar. Ze heeft een korte dissel met een oog, waaraan een koe of een paard via een zwenghout aangespannen werd. De galiot kan zowel een klein wieltje vooraan hebben als een slepend blok dat dient om het voertuig horizontaal tehouden. Het karretje diende om kleine lasten te vervoeren, bijvoorbeeld om klaver van het veld te halen of een zak graan naar de molen te brengen. [N 17, 41a-b; N G, 51 + 66a-d + 68a; JG 1b; L 27, 64; A 27, 23; A 42, 9a-b; Lu 5, 23, monogr.] I-13