18049 |
huidschilfers |
pelletjes:
peləkəs (P048p Halen)
|
schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
bâche:
baš (P048p Halen),
huif:
hø̜̄f (P048p Halen)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
19097 |
huilen (van droefheid) |
kweken:
hie kwekte van droefhèd (P048p Halen)
|
Hij huilde (weende, schreide) van droefheid [ZND 44 (1946)]
III-1-4
|
33642 |
huisakker |
blok:
blok (P048p Halen),
blǫk (P048p Halen),
huisveld:
hø̜.svɛlt (P048p Halen)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
mys (P048p Halen)
|
mus [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
33609 |
huisweide |
bleek:
blɛ̄ək (P048p Halen, ...
P048p Halen)
|
I-7
|
17997 |
huiveren |
beven:
bevə (P048p Halen, ...
P048p Halen)
|
Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
op zijn hukken gaan zitten:
up sən høkə gən zetə (P048p Halen)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19886 |
huurhuis |
huurhuis:
huurhuiəs (P048p Halen)
|
huurhuis [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
21333 |
huurpenning |
godspenning, enz.:
WNT: werdel - wordel, weerdel, werrel, warrel, weddel -, 1) Spinschijfje, b) Een derg. voorwerp als onderpand of teeken van contract gegeven bij het aangaan van een dienstverplichting (en bij feitelijke indiensttreding omgeruild tegen het drinkgeld, de godspenning vand. ook: drinkgeld, fooi, godspenning.
wūdəl (P048p Halen)
|
Wordt er aan de nieuwe dienstboden een handgeld gegeven? Hoe heet dit? meepenning [ZND 01u (1924)]
III-3-1
|