e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Halen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nok vorst: vøst (Halen) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
notariskosten kwaad geld: ps. omgespeld volgens Frings.  kuəd geͅld (Halen) gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)] III-3-1
nylonkous nylonkous: nilo͂ͅ koͅsə (Halen) nylonkousen [N 24 (1964)] III-1-3
oerbank oerbank: uərbank (Halen) zachte of harde roestbruine aardlaag in het bodemprofiel (koffiebank, koffielaag, zandoer, oerbank?) [N 27 (1965)] III-4-4
okkernoot okkernoot: okkernjeute (Halen) I-7
oksel oksel: oͅksəl (Halen) oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)] III-1-1
olielamp godslamp: Het bakje is gevuld met olie. Daarop ligt een kruisje of een rond plaatje uit dun metaal met een gaatje erin. Daardoor stak de lampepit die verder zich in de olie bevond. Naarmate de olie zakte, zakte ook het metalen plaatje dat erop lag. Naast deze lampen zijn er natuurlijk ook moderne lampen als neonlicht  goͅtslamp (Halen), oliepitje: oliepitteke (Halen), smoutlamp: Uit de tuit kwam het licht. Het bakje was gevuld met smout. Als de smout leeggebrand was, kon men hem vernieuwen door het deksel van het bakje af te nemen.  smōͅtlamp (Halen) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
oliemolen slagmolen: slax[molen] (Halen) Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.] II-3
omhulsel van het teellid sluif: slø̜̄f (Halen) Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b] I-9
omslagdoek (alg.) neusdoek: nøsduk (Halen), nøͅysduk (Halen), tipsjaal: zie WNT: tip (I), ss. Tipdoek, hals- of hoofddoek die met een tip op de rug wordt vastgespeld.  tepša.l (Halen) schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)] III-1-3