e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Halen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ondergronder, woeler wroetelaar: vrytǝtlīǝr (Halen) De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14] I-1
onderhaam onderhaam: ǫndǝrhām (Halen) Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.] I-10
onderhandelen lopen: ps. omgespeld volgens Frings.  luəpə (Halen), onderhandelen: ps. omgespeld volgens Frings.  oͅndrandələ (Halen) Inventarisatie uitdrukkingen voor: in onderhandeling zijn over een bepaalde koop [in beding zijn met iemand?] [N 21 (1963)] III-3-1
onderhemd hemd: hymə (Halen), hymə - hyməs (Halen), həmə (Halen) hemd, hemden [ZND 01u (1924)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)] III-1-3
onderjurk onderkleed: oͅnderkliët (Halen) onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)] III-1-3
onderkussen, peluw hoofdpeluw: hy(3)̄pəleŋ (Halen) het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)] III-2-1
onderlip onderlip: oͅndərlep (Halen) onderlip [N 10b (1961)] III-1-1
ondermuts onderpots: oͅndərpoͅts (Halen) mutsje, zwarte ~ dat onder de grote witte poffermuts wordt gedragen [ondermuts] [N 26 (1964)] III-1-3
onderrok jupon (fr.): žəpoͅn (Halen) onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)] III-1-3
onderstangen zijstangen: zē̜staŋǝ (Halen) De twee naar onder stekende ijzeren delen van een bit dat gebruikt wordt om meer druk op de bek van het paard te kunnen uitoefenen. [N 13, 48] I-10