26051 |
berrie |
ber(r)e:
bɛrǝ (P048p Halen)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
33443 |
beschermstenen of -palen |
beschermers:
bǝsxɛrǝmǝrs (P048p Halen),
schermers:
sxɛrǝmǝrs (P048p Halen),
schermpalen:
sxɛrǝmpuǝlǝ (P048p Halen),
stijpen:
(enk)
stø̜p (P048p Halen)
|
Beschermstenen van natuursteen of dikke houten beschermpalen (soms ook wel van ijzer) worden geplaatst schuin tegen zijkanten van poorten en tegen hoeken van muren of tegen brugleuningen om beschadigingen door voertuigen te voorkomen. Bij boerderijen komen ze vooral voor aan schuurpoorten en ingangspoorten (van de gesloten hoeve). Soms dienen de stenen of palen ook als steun voor de muur waartegen ze rusten. Meervoudige opgaven benoemen de beide beschermstenen of -palen aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.a bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 43a; monogr.; add. uit N 4A, 42f]
I-6
|
20790 |
beschuit |
beschuit:
1a-m
bəschōͅt (P048p Halen),
bəsxoet (P048p Halen),
mescheut (P048p Halen),
meschōͅt (P048p Halen)
|
beschuit [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
20629 |
beschuitpap |
beschuitenpap:
Syst. Frings
bəsxø͂ͅtəpap (P048p Halen)
|
Melk met beschuiten (beschuitepap, luiwijvenpap, romme met bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33166 |
besjes aan de aardappelplant |
patatappelen:
pǝtatapǝlǝ (P048p Halen)
|
De besachtige groene vruchten die zich uit de bloemen van de aardappelplant ontwikkelen. Vroeger, voordat men pootaardappelen selecteerde uit de eigen oogst, werd uit deze vruchtjes van de plant pootzaad gewonnen. Het lemma bevat alleen meervouden. Bij goesbollen wordt door de zegslieden opgegeven dat ...kinderen deze bollen aan een lange twijg (steken) en dan de bollen zo ver mogelijk weggooien of zwiepen; goezen is "zwiepen". Warnant (1949, 175) vermeldt dit spel ook voor Waals Haspengouw. Het regelmatige voorvoegsel aardappel- of patatte- is hier weggelaten; zie het lemma Aardappel. Zie voor de fonetische documentatie van de varianten voor aardappel, ook datzelfde lemma Aardappel. [N 12, 7; L 32, 14; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
25105 |
bestendig weer |
het weer houdt hem:
twiər hoͅt həm (P048p Halen),
vast (weer):
vast wiər (P048p Halen)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21471 |
betalen |
afdoppen:
ps. omgespeld volgens Frings.
avdoͅpə (P048p Halen),
betalen:
ps. omgespeld volgens Frings.
bətōͅlə (P048p Halen),
daaltellen:
ps. omgespeld volgens Frings.
dōͅlteͅlə (P048p Halen)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18845 |
beteuterd |
uit zijn lood:
ook materiaal znd 32, 67
uit zijn lood geslagen (P048p Halen)
|
beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
25106 |
betrekken (lucht) |
betrekken:
de lucht bətreͅkt (P048p Halen)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24561 |
beuk |
beuk:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
bok (P048p Halen),
buuk (P048p Halen),
byək (P048p Halen),
bøk (P048p Halen)
|
beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|