33320 |
pacht, vruchtgebruik |
huur:
hȳr (P048p Halen),
pacht:
paxt (P048p Halen)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
21689 |
pacht? |
huur:
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.
huur (P048p Halen),
huurgeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
ət yrgeͅlt (P048p Halen),
pacht:
ps. omgespeld volgens Frings.
paxt (P048p Halen)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33333 |
pachtboer |
pachter:
paxtǝr (P048p Halen)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|
21690 |
pachten |
huren:
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.
huren (P048p Halen),
ps. omgespeld volgens Frings.
hyrə (P048p Halen)
|
pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33037 |
pad aanmaaien |
(gang) pikken:
pekǝ (P048p Halen)
|
Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b]
I-4
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
kampernoel:
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
kampernoel (P048p Halen),
paddestoel:
giftige --; gecombineerd met ZND 5 040
paddestoel (P048p Halen)
|
paddestoel [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
papperig (dik):
papəreg (P048p Halen),
vet:
vet (P048p Halen)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kəstym (P048p Halen),
kəstəm (P048p Halen)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24489 |
palmboompje |
palmboompje:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palmbömpke (P048p Halen)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
32736 |
pand, bed |
bed:
bęt (P048p Halen
[(vier tot zes m)]
),
pand:
pant (P048p Halen
[(twee m)]
),
pãn (P048p Halen)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|