33075 |
rij hokken in het veld |
rij:
rē̜ (P048p Halen)
|
De rij hokken die in het veld staat. Vergelijk de lemma''s ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10) en ''rij schoven in het veld'' (4.6.12). In N 14, 130 is gevraagd aan te geven wat men gewoonlijk onder een "vim" verstaat, als het gaat om een bepaalde vaste hoeveelheid schoven; aanvullende informatie is ook verkregen uit A 25, 2 en 3 en uit Gwn 7, 6. Doorgaans verstaat men onder vim (als variant wordt vaak ''v[m'' opgegeven) een hoeveelheid van 120 schoven: 10 "hopen" van 12 schoven elk. Dat is het geval in L 214, 215, 244c, 245, 247, 248, 265, 267, 268, 269a, 270, 271, 290, 291, 292, 293, 294, 295, 296, 298, 300, 318b, 322, 325, 331 en 331b. In L 268 en 270 wordt ook opgegeven dat het soms om 12 hopen, dus om 144 schoven gaat. Een vim omvat 100 schoven in L 159a, 163, 163a, 164, 165, 210, 211, 250, 268, 282, 294, 326, 381a en in Q 113; terwijl in L 331 wordt opgegeven dat een vim daar ook 200 schoven telt. In L 425, 427 en 429 en in Q 97, 100 en 101 wordt opgegeven dat een vim hetzelfde aantal schoven als een hoop omvat: wisselend naar gelang het gewas en de kwaliteit ervan, kunnen dat 8, 10, 12 of 15 schoven zijn. Afwijkend van de bovenstaande opgaven zijn nog die van Q 117a (30 schoven) en van Q 193 (4 schoven). [N 15, 34]
I-4
|
32921 |
rij, wiers |
rij:
rē̜ (P048p Halen)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
18546 |
rijbroek |
rijbroek:
reͅiəbruk (P048p Halen),
reͅəbruk (P048p Halen)
|
rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
reͅiə (P048p Halen),
rèje (P048p Halen),
rèə (P048p Halen)
|
rijden [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
32588 |
rijen mesthoopjes markeren |
aftreden:
aftręi̯ǝ (P048p Halen)
|
Voordat er mesthoopjes in evenwijdige rijen op een akker worden uitgereden, schrijdt de boer het perceel af, waarbij hij om de zoveel passen het begin van elke rij markeert met een bepaald teken (een stokje, een kuiltje in de grond, een hoopje aarde e.d.). De afstand tussen de rijen kan variëren van 3 tot 9 meter. Bepalend voor die afstand is de hoeveelheid mest die de bodem nodig heeft, ofwel de hoeveelheid mest die beschikbaar is. [N M, 11; N 11A, 22]
I-1
|
33174 |
rijentrekker |
rotentrekker:
rǫu̯tǝntrękǝr (P048p Halen),
vorentrekker:
vōrǝtrękǝr (P048p Halen)
|
De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83]
I-5
|
28973 |
rijgen |
driegen:
drīgǝ (P048p Halen)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
18358 |
rijglaars |
rijgbot:
rēͅXboͅtə (P048p Halen)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21435 |
rijk zijn |
een dikke portefeuille hebben:
ps. omgespeld volgens Frings.
dekə poͅrtəfəl (P048p Halen),
een ferme portefeuille hebben:
ps. omgespeld volgens Frings.
feͅrəmə poͅrtəfəl (P048p Halen),
een goede portefeuille hebben:
ps. omgespeld volgens Frings.
gui̯jə poͅrtəfəl (P048p Halen),
er dik in zitten:
ps. omgespeld volgens Frings.
tər dekənzetə (P048p Halen),
er genoeg van die hebben:
ps. omgespeld volgens Frings.
tər gənux fan deͅi̯jə heͅmə (P048p Halen),
er goed in zitten:
ps. omgespeld volgens Frings.
tər gu enzetə (P048p Halen),
er goed van weten:
ps. omgespeld volgens Frings.
tər gu va(n) wētə (P048p Halen),
er goed voor zitten:
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.
er goed voorzitten (P048p Halen),
in het geld zwemmen:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
zwømə} in ⁄t geld (P048p Halen),
ps. omgespeld volgens Frings.
ent xeͅlt zwemə (P048p Halen),
met zijn geld geen weg weten:
ps. omgespeld volgens Frings.
meͅzə geͅlt genə weͅx weͅi̯tə (P048p Halen),
rijk zijn:
ps. omgespeld volgens Frings.
rēͅk sən (P048p Halen),
schatrijk zijn:
ps. omgespeld volgens Frings.
sxatrēk seͅn (P048p Halen),
stinken naar het geld:
ps. omgespeld volgens Frings.
nə txeͅlt steŋkə (P048p Halen),
tot over zijn oren in het geld steken:
ps. omgespeld volgens Frings.
toͅt øͅi̯vər zən uərə ent xeͅlt stēͅkə (P048p Halen),
veel platen hebben:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
v"l plōͅjt heͅmə (P048p Halen),
veel poen hebben:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
v"l pun heͅmə (P048p Halen),
zo rijk zijn als het water diep is:
ps. omgespeld volgens Frings.
zuə rēͅkas twai̯tər dip eͅs (P048p Halen)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rɛkdum (P048p Halen)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|