e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Halen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rij hokken in het veld rij: rē̜ (Halen) De rij hokken die in het veld staat. Vergelijk de lemma''s ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10) en ''rij schoven in het veld'' (4.6.12). In N 14, 130 is gevraagd aan te geven wat men gewoonlijk onder een "vim" verstaat, als het gaat om een bepaalde vaste hoeveelheid schoven; aanvullende informatie is ook verkregen uit A 25, 2 en 3 en uit Gwn 7, 6. Doorgaans verstaat men onder vim (als variant wordt vaak ''v[m'' opgegeven) een hoeveelheid van 120 schoven: 10 "hopen" van 12 schoven elk. Dat is het geval in L 214, 215, 244c, 245, 247, 248, 265, 267, 268, 269a, 270, 271, 290, 291, 292, 293, 294, 295, 296, 298, 300, 318b, 322, 325, 331 en 331b. In L 268 en 270 wordt ook opgegeven dat het soms om 12 hopen, dus om 144 schoven gaat. Een vim omvat 100 schoven in L 159a, 163, 163a, 164, 165, 210, 211, 250, 268, 282, 294, 326, 381a en in Q 113; terwijl in L 331 wordt opgegeven dat een vim daar ook 200 schoven telt. In L 425, 427 en 429 en in Q 97, 100 en 101 wordt opgegeven dat een vim hetzelfde aantal schoven als een hoop omvat: wisselend naar gelang het gewas en de kwaliteit ervan, kunnen dat 8, 10, 12 of 15 schoven zijn. Afwijkend van de bovenstaande opgaven zijn nog die van Q 117a (30 schoven) en van Q 193 (4 schoven). [N 15, 34] I-4
rij, wiers rij: rē̜ (Halen) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3
rijbroek rijbroek: reͅiəbruk (Halen), reͅəbruk (Halen) rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)] III-1-3
rijden rijden: reͅiə (Halen), rèje (Halen), rèə (Halen) rijden [ZND 25 (1937)] III-3-1
rijen mesthoopjes markeren aftreden: aftręi̯ǝ (Halen) Voordat er mesthoopjes in evenwijdige rijen op een akker worden uitgereden, schrijdt de boer het perceel af, waarbij hij om de zoveel passen het begin van elke rij markeert met een bepaald teken (een stokje, een kuiltje in de grond, een hoopje aarde e.d.). De afstand tussen de rijen kan variëren van 3 tot 9 meter. Bepalend voor die afstand is de hoeveelheid mest die de bodem nodig heeft, ofwel de hoeveelheid mest die beschikbaar is. [N M, 11; N 11A, 22] I-1
rijentrekker rotentrekker: rǫu̯tǝntrękǝr (Halen), vorentrekker: vōrǝtrękǝr (Halen) De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83] I-5
rijgen driegen: drīgǝ (Halen) Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7
rijglaars rijgbot: rēͅXboͅtə (Halen) laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)] III-1-3
rijk zijn een dikke portefeuille hebben: ps. omgespeld volgens Frings.  dekə poͅrtəfəl (Halen), een ferme portefeuille hebben: ps. omgespeld volgens Frings.  feͅrəmə poͅrtəfəl (Halen), een goede portefeuille hebben: ps. omgespeld volgens Frings.  gui̯jə poͅrtəfəl (Halen), er dik in zitten: ps. omgespeld volgens Frings.  tər dekənzetə (Halen), er genoeg van die hebben: ps. omgespeld volgens Frings.  tər gənux fan deͅi̯jə heͅmə (Halen), er goed in zitten: ps. omgespeld volgens Frings.  tər gu enzetə (Halen), er goed van weten: ps. omgespeld volgens Frings.  tər gu va(n) wētə (Halen), er goed voor zitten: ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.  er goed voorzitten (Halen), in het geld zwemmen: ps. deels omgespeld volgens Frings.  zwømə} in ⁄t geld (Halen), ps. omgespeld volgens Frings.  ent xeͅlt zwemə (Halen), met zijn geld geen weg weten: ps. omgespeld volgens Frings.  meͅzə geͅlt genə weͅx weͅi̯tə (Halen), rijk zijn: ps. omgespeld volgens Frings.  rēͅk sən (Halen), schatrijk zijn: ps. omgespeld volgens Frings.  sxatrēk seͅn (Halen), stinken naar het geld: ps. omgespeld volgens Frings.  nə txeͅlt steŋkə (Halen), tot over zijn oren in het geld steken: ps. omgespeld volgens Frings.  toͅt øͅi̯vər zən uərə ent xeͅlt stēͅkə (Halen), veel platen hebben: ps. deels omgespeld volgens Frings.  v"l plōͅjt heͅmə (Halen), veel poen hebben: ps. deels omgespeld volgens Frings.  v"l pun heͅmə (Halen), zo rijk zijn als het water diep is: ps. omgespeld volgens Frings.  zuə rēͅkas twai̯tər dip eͅs (Halen) Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
rijkdom rijkdom: rɛkdum (Halen) rijkdom [RND] III-3-1