33653 |
braakland |
braak:
brōk (P048p Halen),
braakgrond:
brǭkxront (P048p Halen),
braakland:
braakland (P048p Halen),
brāklant (P048p Halen),
vogelwei:
voǝgǝlwē̜ǝ (P048p Halen)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braak:
brǭk (P048p Halen),
leegliggen:
leegliggen (P048p Halen),
vogelwei:
vogelwei (P048p Halen)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
31545 |
braam |
bramen:
brīǝmǝ (P048p Halen)
|
Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.]
I-5
|
24501 |
braambes |
braamberen:
zie ook ZND01 a-m (geen verzamelfiches)
brūmbērə (P048p Halen),
zie ook ZND01 u (geen verzamelfiches)
broembeer (P048p Halen)
|
braambes [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
braamberen:
brumbęi̯rǝ (P048p Halen),
bręmbērǝ (P048p Halen)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
20788 |
braden |
braden:
brōēīē (P048p Halen)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
kotsen:
[schertsend]
kotsen (P048p Halen),
muttentjes maken:
muttekes (P048p Halen),
overgeven:
[gewoon]
euvergieve (P048p Halen),
spugen:
spōͅgə (P048p Halen),
[plat]
spoage (P048p Halen)
|
geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
branən (P048p Halen)
|
branden [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19674 |
brander van een lamp |
bek:
bek (P048p Halen)
|
brander (van een lamp) [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
wishout:
weshoͅu̯t (P048p Halen, ...
P048p Halen),
wishout (P048p Halen)
|
[ZND 01 (1922)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)]
I-7, III-2-1
|