18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) broek:
en floere broek (P048p Halen)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
33755 |
fokmerrie |
kweekmerre:
kwikmęrǝ (P048p Halen),
veulensmerre:
vølǝsmęrǝ (P048p Halen)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
kurrenzog:
kørǝzux (P048p Halen)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
20143 |
fopspeen |
tutter:
tŭŭttər (P048p Halen)
|
Speen waarop kinderen zuigen, los of op een zuigfles; geef verschil aan tussen een van rubber of een dotje van stof [N 01 (1960)]
III-2-2
|
34119 |
forsgebouwde koe |
geblokt beest:
gǝblǫk˱dǝ biǝst (P048p Halen),
schone koe:
sxuǝn kui̯ (P048p Halen)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
20586 |
fruit bewaren |
muiken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
mø͂ͅkə (P048p Halen)
|
leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
24443 |
fruitworm |
appelmade:
apəlmōwə (P048p Halen),
apəlmōͅwə (P048p Halen)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaon (P048p Halen)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
oogje:
uəXskəs (P048p Halen)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34570 |
galiot |
galiot:
galjō (P048p Halen
[(gebruikt om kalk in de weiden rond te voeren)]
)
|
Kleine driewielige kar. Ze heeft een korte dissel met een oog, waaraan een koe of een paard via een zwenghout aangespannen werd. De galiot kan zowel een klein wieltje vooraan hebben als een slepend blok dat dient om het voertuig horizontaal tehouden. Het karretje diende om kleine lasten te vervoeren, bijvoorbeeld om klaver van het veld te halen of een zak graan naar de molen te brengen. [N 17, 41a-b; N G, 51 + 66a-d + 68a; JG 1b; L 27, 64; A 27, 23; A 42, 9a-b; Lu 5, 23, monogr.]
I-13
|