27539 |
geit |
geit:
gē̜t (P048p Halen),
gɛ̄t (P048p Halen)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gəkroͅlt hūr (P048p Halen)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
ge moit ow geld ne in `t wetter gooien (P048p Halen),
geld (P048p Halen),
geͅlt (P048p Halen),
hie es pa zenne jas en moe heur geld, pa zenne koei en pa zen hond (P048p Halen),
moe, bij wie moit ik geld hoolen (P048p Halen),
xɛlt (P048p Halen),
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.
geld (P048p Halen),
ps. omgespeld volgens Frings.
geͅlt (P048p Halen),
piasters:
ps. omgespeld volgens Frings.
piastərs (P048p Halen),
platen:
ps. omgespeld volgens Frings.
plōͅjt (P048p Halen),
poen:
ps. omgespeld volgens Frings.
pun (P048p Halen),
schijven:
ps. omgespeld volgens Frings.
sxeͅi̯əvə (P048p Halen),
zwiebels:
ps. omgespeld volgens Frings.
swibəls (P048p Halen)
|
Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...) [ZND 44 (1946)] || geld [RND], [ZND 44 (1946)] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || geld opdoen (opmaken) [RND] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
lǝpīnǝ (P048p Halen)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelèke (P048p Halen),
gəlēͅkə (P048p Halen)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|
23206 |
geloof |
geloof:
ei hé ze geloef verlore (P048p Halen)
|
Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|
19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gemakke (P048p Halen)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
ook materiaal znd 23, 77
gemekkelek (P048p Halen)
|
gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33670 |
gemeenteweide |
gemeentewei:
gǝmęntǝwɛ (P048p Halen)
|
Weiland dat eigendom is van de gemeente. Een woordtype als vrijwei duidt erop dat men hier als kleine of arme boer zijn koeien vrij kon laten grazen. De informanten van Horn (L 325) en Maasbracht (L 377) zeggen echter dat men eertijds op gemeentewei de koeien kon laten grazen tegen een jaarlijkse vergoeding. [N 14, 60; A 10, 4; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
18958 |
gemene vrouw |
ros:
cf. VD s.v. "II. ros, rosse"2. slecht mens, kanalje; een ros van een wijf, helleveeg, feeks
dḁs ən ros (P048p Halen),
tang:
tɛzən taŋ (P048p Halen)
|
Dat is een kwaad wijf. [ZND 08 (1925)] || t Is een venijn (kwaad wijf). [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|