20507 |
dronkaard |
zuiplap:
zoeplap (L320c Haler)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
vast weer:
vast weer (L320c Haler)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
afdrooghanddoek:
aafdruëghandook (L320c Haler)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
20565 |
dropwater |
pekwater:
pekwater (L320c Haler)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gezwad:
dǫbǝl [gezwad] (L320c Haler)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
29953 |
dubbele pik |
bik:
bek (L320c Haler)
|
Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.]
II-9
|
17666 |
duim |
her:
hɛr (L320c Haler)
|
Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9
|
23225 |
duivel |
duivel:
duuvel (L320c Haler)
|
De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
wijf:
wijf (L320c Haler)
|
een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17837 |
dutje |
hazenslaap:
hazeslaap (L320c Haler)
|
Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)]
III-1-2
|