34211 |
omweiden |
verzetten:
vǝrzɛtǝn (L286p Hamont)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25685 |
omzetten |
omschieten:
ømsxitǝn (L286p Hamont)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
32450 |
onbeschilderde klomp |
gewone klomp:
gǝwūǝn klōmp (L286p Hamont)
|
Klomp zonder verflaag. Onbeschilderde klompen werden doorgaans op werkdagen gedragen. Zie ook het lemma ɛwerkklompɛ.' [N 97, 147]
II-12
|
21441 |
onbetrouwbare koopman |
lichte vogel:
ps. omgespeld volgens Frings.
lextə vōgəl (L286p Hamont)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klôâr (L286p Hamont),
ps. boven de Ø staat nog een ?; deze combinatieletter is niet om te spellen/te maken.
klōər (L286p Hamont)
|
klaar, helder [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
18584 |
onderbroek |
onderboks:
oͅndərboͅks (L286p Hamont)
|
onderbroek
III-1-3
|
33450 |
onderdeur |
klapdeur:
klap˱dø̜̄r (L286p Hamont)
|
Het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel is meer voor dagelijks gebruik, bedoeld om toegang te verlenen aan voetgangers en kleine voertuigen (karretjes) en om, in gesloten stand, aan vee de doorgang te beletten. In plaats van een onderdeur kan ook een kleine hekdeur van latten gebruikt worden. Zie ook afbeelding 18.e bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37c en 42d; monogr.]
I-6
|
18401 |
ondergoed |
interlock (eng.):
[Van Dale: interlock (Eng.), 1. dubbel breigoed van fijne garens, waarbij de lussen in de dwarsrichting niet op dezelfde hoogte liggen; - 2. ondergoed van zulk weefsel]
entərloͅk (L286p Hamont),
lijnwaad:
mnl. lynwaet, lin(ne)waet, contractie van lijn (= vlas) + waad (= kleding, gewaad). Zie P.A.F. van Veen, Etymologisch Woordenboek. Van Dale Lexicografie, Utrecht, 1989: lijwaad.
lievet (L286p Hamont),
ondergoed:
ondərgūt (L286p Hamont)
|
interlock || ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)] || wasgoed, ondergoed
III-1-3
|
32731 |
ondergronden, woelen |
ondergronds ploegen:
ondǝrgro.nts [ploegen] (L286p Hamont)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
32640 |
ondergronder, woeler |
wroeter:
frøtǝr (L286p Hamont)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|