24293 |
paling, aal |
aal:
āol (L286p Hamont),
paling:
pāōling (L286p Hamont),
pōͅleŋ (L286p Hamont)
|
aal [Willems (1885)] || paling [Willems (1885)]
III-4-2
|
24489 |
palmboompje |
palm:
buxus sempervirens
paləm (L286p Hamont),
palmboom:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palmbūm (L286p Hamont),
palmboompje:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palmbjeumke (L286p Hamont),
palmbumke (L286p Hamont)
|
palm || palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
19759 |
pan |
pan:
pan (L286p Hamont)
|
pan
III-2-1
|
33667 |
pand van een weideperceel |
bedje:
bętjǝ (L286p Hamont),
meet:
mīǝt (L286p Hamont)
|
Gedeelte van een perceel weiland, of van weiland in het algemeen, dat zich bevindt tussen afwateringssloten. Het betreft uiteraard slechts laaggelegen weidegronden. [N 14, 61]
I-8
|
32736 |
pand, bed |
bed:
bęt (L286p Hamont
[(maximaal zes m)]
),
de volgende opgaven zijn meervoud
będǝ(n) (L286p Hamont),
gewend:
gǝwęnt (L286p Hamont),
rug:
rø ̞x (L286p Hamont
[(mv rø ̞gǝn - tien tot twaalf m)]
)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
30223 |
panlatten |
pannenlatten:
panǝlatǝ (L286p Hamont)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
20700 |
pannenkoek |
koek:
Syst. Frings
kuk (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
beslag:
Syst. Frings
bəslāx (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
koekbeslag:
Syst. Frings
kuk˂bəslāx (L286p Hamont),
kuk˂bɛslāx (L286p Hamont)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19443 |
pannenlap |
pannenlap:
panəlap (L286p Hamont)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18295 |
pantoffel |
slof:
slof (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
sloͅf (L286p Hamont),
ən slof (L286p Hamont),
ənə slof (L286p Hamont)
|
pantoffel [ZND 40 (1942)] || slof || Slof, een paar sloffen. Bedoeld worden ruime pantoffels van ruwe stof (zelfkant) zonder of met neergetrapt achterstuk (fr. chaussons de lisière) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|