e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L286p plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paling, aal aal: āol (Hamont), paling: pāōling (Hamont), pōͅleŋ (Hamont) aal [Willems (1885)] || paling [Willems (1885)] III-4-2
palmboompje palm: buxus sempervirens  paləm (Hamont), palmboom: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041  palmbūm (Hamont), palmboompje: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041  palmbjeumke (Hamont), palmbumke (Hamont) palm || palmboompje [ZND 15 (1930)] III-4-3
pan pan: pan (Hamont) pan III-2-1
pand van een weideperceel bedje: bętjǝ (Hamont), meet: mīǝt (Hamont) Gedeelte van een perceel weiland, of van weiland in het algemeen, dat zich bevindt tussen afwateringssloten. Het betreft uiteraard slechts laaggelegen weidegronden. [N 14, 61] I-8
pand, bed bed: bęt (Hamont  [(maximaal zes m)]  ), de volgende opgaven zijn meervoud  będǝ(n) (Hamont), gewend: gǝwęnt (Hamont), rug: rø ̞x (Hamont  [(mv rø ̞gǝn - tien tot twaalf m)]  ) Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e] I-1
panlatten pannenlatten: panǝlatǝ (Hamont) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9
pannenkoek koek: Syst. Frings  kuk (Hamont, ... ) Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenkoekenbeslag beslag: Syst. Frings  bəslāx (Hamont, ... ), koekbeslag: Syst. Frings  kuk˂bəslāx (Hamont), kuk˂bɛslāx (Hamont) Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenlap pannenlap: panəlap (Hamont) lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)] III-2-1
pantoffel slof: slof (Hamont, ... ), sloͅf (Hamont), ən slof (Hamont), ənə slof (Hamont) pantoffel [ZND 40 (1942)] || slof || Slof, een paar sloffen. Bedoeld worden ruime pantoffels van ruwe stof (zelfkant) zonder of met neergetrapt achterstuk (fr. chaussons de lisière) [ZND 48 (1954)] III-1-3