e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L286p plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trekzaag, boomzaag boomzaag: būǝmzāx (Hamont), kortzaag: kǫrt˲zāx (Hamont) Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 √† 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.] II-12
treuzelaar drenselaar: trinsəläər (Hamont), treuzel: tréúzəl (Hamont), treuzelaar: trøͅzəlɛ̄r (Hamont) treuzel || Wat een treuzelaar! [ZND 08 (1925)] III-1-4
treuzelen drenselen: die jongen kan treinzelen (Hamont), die jongen kan trienselen (Hamont), din joŋən kan trinsələn (Hamont), zet dao ne tə trinsələn (Hamont), dromen: dè menneke kan droemen (Hamont), frutselen: hēͅi zetdo tə frøtsələ (Hamont), hij zit doo te frutselen (Hamont), prutsen: din joŋən kan prøtsən (Hamont), sammelen: hij zet do te sammelen (Hamont), treuzelen: dien jongen kan treusele (Hamont), din joŋən kan trø̄zələn (Hamont), dè jungshe kan truuzelen (Hamont), hij ... te treuzelen (Hamont), hij zit te treuzelen (Hamont), trøͅzələ (Hamont), zemelen: heͅi zet dō tə zemələ kny[ə}pə (Hamont) Die jongen kan treuzelen (hij doet alles langzaam en verdroomt zijn tijd; geef de gemeenzame dialectwoorden en uitdrukkingen aan om dit uit te drukken). [ZND 37 (1941)] || Hij zit daar te sammelen (dralen, langzaam en aarzelend praten of handelen). [ZND 06 (1924)] || Hij zit daar te treuzelen (talmen, zeer langzaam handelen). [ZND 08 (1925)] || wat zegt ge van iem. die zeer langzaam werkt ? Hij zit daar te ... (sammelen, teuten, nisselen, enz.) [ZND 42 (1943)] III-1-4
troebele ogen dove ogen: dūvǝ uǝgǝ (Hamont  [(doof: dof)]  ) [N 8, 94g] I-9
troef troef: innen trōēf (Hamont), troef (Hamont, ... ), trōēf (Hamont), Wat gaat ge troef maken?  truf (Hamont) Troef. [Willems (1885)] || Troef: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)] III-3-2
troep biggen in het algemeen nest: nē̜st (Hamont) In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.] I-12
troeven troeven: Die slag is getroefd.  truvə (Hamont) Troeven. III-3-2
troffel troffel: trufǝl (Hamont) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9
trom trom: B.v. de dikke trom.  trom (Hamont), trommel: Hij heeft een trommel gekregen van Sinterklaas.  troməl (Hamont) Trom. || Trommel. III-3-2
trommel trommel: tròmmel (Hamont) Trommel. [Willems (1885)] III-3-2