e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L286p plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verstuiken verstuiken: vərstukt (Hamont) ik heb mijn voet verstuikt [ZND 08 (1925)] III-1-2
vertellen vertellen: ə vərtälsəlkə vərtälən (Hamont) Een geschiedenis vertellen [ZND 24 1937)] III-3-1
vertuieren vertuieren: vǝrtȳrǝn (Hamont) Het verplaatsen van het vee, telkens wanneer een stuk wei is afgegraasd. [L 40, 21b; monogr.] I-11
vervaldag vervaldag: ps. omgespeld volgens Frings.  vərvaldāx (Hamont) betaaldag, jaarlijkse ~ bij de notaris [bamis?] [N 21 (1963)] III-3-1
verveling verveling: vərvééling (Hamont) verv eling III-1-4
verwarmen, stoken stoken: stōkə (Hamont) stoken III-2-1
verwend kindje bedorven kindje: bədørvə kent’ə (Hamont) bedorven kindje; het is een - - [ZND 05 (1924)] III-2-2
verzuimen wegens ziekte ziek zijn: zik zi.n (Hamont  [(Eisden)]   [Emma]) Niet op het werk verschijnen door ziekte. Volgens de informant van Q 15 moest men dit melden aan het AMF, het Algemeen Mijnwerkersfonds van de Staatsmijnen in Limburg. Men kreeg dan de z.g. ziekenkaart waar de controleur en de controlerende geneesheer aantekeningen op maakten. Deze kaart was grijs van kleur. [N 95, 918; N 95, 918 add.; monogr.] II-5
vest gilet (fr.): gile (Hamont), vestje: veͅšə (Hamont), wet veͅsən (Hamont), wet väsjen (Hamont), e zoals Fr. mais  vesje (Hamont), wambuis: wāməs (Hamont), Uit wambuis, mnl. wambais, wambeis, wamboys, wambues, wammes < ofr. wambais < me.lat. wambesio, wambesum, wambasium, wambiso (= gewatteerd onderkleed onder pantser), afl. van het gr. bambax (= katoen). Zie P.A.F. van Veen, Etymologisch Woordenboek. Van Dale Lexicografie, Utrecht, 1989: wambuis.  wames (Hamont), wambuisje: wēͅməskə (Hamont) herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || vest || vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)] || vestje || wambuis: vest || wit vest (manskledingstuk waarin het horloge gedragen wordt) [ZND 08 (1925)] III-1-3
vestzakje vestjestas: vēͅsjəstēͅs (Hamont) vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)] III-1-3