21477 |
goedkoper |
beterkoop:
bä:tərkū[ə}p (L286p Hamont),
goedkoper:
gujəkū[ə}pər (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
goedkoper [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
goede jongen:
tesunəgujəjoŋə (L286p Hamont),
goede kloot:
ook materiaal znd 24, 22
gujə klūət (L286p Hamont),
goede snul:
gŏĕjə snul (L286p Hamont),
goedzak:
ook materiaal znd 24, 22
gujzak (L286p Hamont)
|
goedaardig mens || goedzak [ZND 01 (1922)] || t Is zulk een goeie jongen. [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
20552 |
gombal |
zjiep-ke:
zjīepke (L286p Hamont)
|
siepke; Hoe noemt U: Een balletje van gesuikerde arabisch gom (siepke) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17903 |
gooien |
gooien:
gwojən (L286p Hamont),
smijten:
smitən (L286p Hamont),
smīēten (L286p Hamont),
smītən (L286p Hamont)
|
niets op de grond werpen ! [ZND 24 (1937)] || smijten [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
19570 |
gootsteen |
pompenbak:
pōmpəbak (L286p Hamont),
spoelbak:
spulbak (L286p Hamont)
|
bak waarin men afwast [N 20 (zj)] || spoelbak
III-2-1
|
20544 |
gort |
gort:
gort (L286p Hamont)
|
gort; Hoe noemt U: Graan dat op de molen verbrijzeld is, grutten (gort, grut, smoel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24156 |
goudhaantje |
goudhaantje:
regulus cristatus
gōͅutantjə (L286p Hamont),
piepertje:
regulus cristatus
pipərkə (L286p Hamont)
|
goudhaantje
III-4-1
|
24157 |
goudvink |
goudvink:
pyrrhula pyrrhula
gōͅutfēŋk (L286p Hamont)
|
goudvink
III-4-1
|
21327 |
graaf |
graaf:
ənə graaf (L286p Hamont),
ənə grāf (L286p Hamont)
|
Graaf. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33085 |
graan stapelen in de schuur |
binnentassen:
benǝtasǝ (L286p Hamont),
intassen:
ēntasǝ (L286p Hamont),
tassen:
ta.sǝ (L286p Hamont)
|
Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|