17733 |
horen |
horen:
hyrən (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
horen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
arm:
ē̜ ̞rǝm (L286p Hamont)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
hərløzi (L286p Hamont),
ən gōwən ərløzi (L286p Hamont),
De zwaktonige e van horloge geeft overgang tot ie; vergelijk potage > potagie.
gerluzzie (L286p Hamont),
herluzzie (L286p Hamont)
|
een gouden horloge [ZND 27 (1938)] || horloge
III-1-3
|
17812 |
houden |
houden:
hōūwen (L286p Hamont)
|
houden (houwen) [ZND m]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
gaarne zien:
iemet gèr zien (L286p Hamont),
imət gēͅr zīn (L286p Hamont),
houden van:
vḁn imət hāwən (L286p Hamont)
|
Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
vetweider:
vɛtwē̜i̯jǝr (L286p Hamont)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|
22183 |
houtduif |
koolduif:
columba palumbus
kwoͅldūf (L286p Hamont),
kwalduif:
kwoldūf (L286p Hamont),
Misschien bij kwal (holtedier), mnl. kwalle, mhd. qualle (grote, dikke kerel; van kwellen = zwellen).
kwaldoef (L286p Hamont)
|
houtduif || Kwalduif: houtduif, columba palumbus.
III-3-2, III-4-1
|
32906 |
houten gaffel, schudgaffel |
schudgaffel:
sxøt˲gafǝl (L286p Hamont)
|
Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.]
I-3
|
34375 |
houten raamwerk |
jok:
jōk (L286p Hamont)
|
Toestel van stokken vervaardigd dat men sommige dieren b.v. varkens om de hals doet om ze te beletten door hagen te breken. [L 36, 29; monogr.]
I-12
|
18355 |
houten sandaal |
schandaal:
[sic]
sXandoͅəl (L286p Hamont)
|
sandaal-achtig voetbekleedsel bestaande uit een houten zool en enkele riempjes over de voet [triep, klepper] [N 24 (1964)]
III-1-3
|