25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
ēnsloͅən (L286p Hamont)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
e.nspanǝn (L286p Hamont)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
29886 |
inzetten |
opspannen:
ǫpspanǝ (L286p Hamont)
|
De te heulen klompen met behulp van verschillende houtklossen in het verdiepte gedeelte van de heulbank vastzetten. Zie ook afb. 239. [N 97, 68]
II-12
|
20827 |
inzouten |
zouten:
zawtə (L286p Hamont)
|
zouten [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
21562 |
italiaan |
italiaan:
des ene Itteljoan (L286p Hamont),
des ne Itəljaan (L286p Hamont),
des nen Itelioan (L286p Hamont),
des nen iteljaon (L286p Hamont),
deͅs nən itəljōͅən (L286p Hamont)
|
Dat is een Italiaan. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
34074 |
jaarring |
ring:
rēŋk (L286p Hamont)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|
18705 |
jacquetjak |
halve jas:
haləvə jas (L286p Hamont)
|
jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18566 |
jacquetpak |
kostuum:
kəstym (L286p Hamont)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18259 |
jak |
jak:
jak (L286p Hamont),
jakje:
jekske (L286p Hamont),
jēͅkskə (L286p Hamont),
jas:
laŋə jas (L286p Hamont)
|
jak (kort vrouwenkledingstuk) [ZND 27 (1938)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
zjəlŏĕs (L286p Hamont),
ook materiaal znd 27, 44
žalūrs (L286p Hamont),
pikantig:
bekaantig (L286p Hamont),
fr. = bisquer (nijdig zijn) van bisquer zijn afgeleid: biskant en biskantig; "bis-"is "be"geworden
bəkààntəch (L286p Hamont)
|
afgunstig, sterk jaloers, met de bijgedachte aan nijdig || jaloers [ZND 01 (1922)] || sterk jaloers, afgunstig (met bijgedachte van nijdig
III-1-4
|