20205 |
man |
baas:
boerentaal
bas (L286p Hamont),
broer:
brer (L286p Hamont),
man:
də mān es āwd (L286p Hamont),
maŋ (L286p Hamont),
mân (L286p Hamont),
meneer:
gegoede stand
mənier (L286p Hamont),
mens:
de mins is aawd (L286p Hamont),
hoe hèt die mins (L286p Hamont),
hoe hèt dien mins (L286p Hamont),
mins (L286p Hamont),
vader:
voͅdər (L286p Hamont)
|
man [RND], [RND], [ZND 11 (1925)] || Man. Die man is oud. [ZND 05 (1924)] || Vertaal in uw dialect: hoe heet die man? [ZND 48 (1954)]
III-3-1
|
20154 |
man, manspersoon |
manslui:
mansluei (L286p Hamont)
|
manslui
III-2-2
|
18422 |
manchet |
manchet:
manšet (L286p Hamont),
mašeͅt (L286p Hamont)
|
manchet || manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
manchetknoop:
mašeͅtkny(3)̄əp (L286p Hamont)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26825 |
mand |
mand:
man (L286p Hamont),
mãn (L286p Hamont),
mǭǝn (L286p Hamont)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
32493 |
manden maken |
vlechten:
vlē̜xtǝ (L286p Hamont)
|
Het vlechten van manden met behulp van wissen. Het vlechten met twee of meer wissen tegelijk (sleeuwen) leidde tot een grovere kwaliteit. [monogr.]
II-12
|
33768 |
manen |
manen:
mǭ.nǝn (L286p Hamont)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|
33914 |
manenschurft |
fistel:
festǝl (L286p Hamont)
|
Steeds terugkerende verzwering of verettering, in de maanstapel en in de oren, te wijten aan een te warme, bedompte stal en onvoldoende huidverzorging. Door schuren en wrijven onststaan kale of bloedige verdikkingen waarop korsten komen. [N 8, 90t]
I-9
|
33769 |
manenstrang |
manenstrang:
mǭǝnǝstrāŋk (L286p Hamont)
|
Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25]
I-9
|
18924 |
manier |
manier:
mənîêr (L286p Hamont)
|
manier
III-1-4
|