34226 |
melken |
melken:
męlǝkǝn (L286p Hamont),
mɛ.lǝkǝn (L286p Hamont),
mɛlkǝn (L286p Hamont),
mɛlǝkǝn (L286p Hamont)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
33778 |
melkgebit |
melktanden:
mę.lǝktān (L286p Hamont)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
19514 |
melkkannetje |
melkpotje:
mēͅləkpøtjə (L286p Hamont)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34129 |
melkkoe |
melktype:
mɛlǝktip (L286p Hamont)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
34098 |
melkspiegel |
melkspiegel:
mɛlkspīgǝl (L286p Hamont)
|
Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d]
I-11
|
17624 |
melktanden |
melktanden:
meləktān (L286p Hamont),
melktandjes:
melktaentjəs (L286p Hamont),
meləkteͅnd`əs (L286p Hamont),
tandjes-0:
tendjəs (L286p Hamont),
teͅndjəs (L286p Hamont)
|
kinderwoord voor tanden [ZND 07 (1924)] || melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19930 |
melkzeef |
zij:
zęi̯ (L286p Hamont)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
33072 |
menneke, binnenste deel van het hok |
kruis:
krys (L286p Hamont)
|
Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.]
I-4
|
24212 |
merel |
melder:
mēͅldər (L286p Hamont),
meͅldər (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
mèlder (L286p Hamont),
mêlder (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
mɛ̄ldər (L286p Hamont)
|
merel [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
mēͅrich (L286p Hamont),
meͅrəch (L286p Hamont),
mè:rg (L286p Hamont)
|
het merg (in de beenderen) [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|