17587 |
ringbaard |
ringbaardje:
reŋbart`ə (L286p Hamont),
reŋbartjə (L286p Hamont)
|
ringbaard [N 10b (1961)]
III-1-1
|
29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝn (L286p Hamont)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
peulen:
pōələ* (L286p Hamont),
stropen:
stry.əpə (L286p Hamont)
|
[ZND 01u (1924)]ringen, peulen van draden ontdoen
I-7
|
26494 |
ringhout |
meelring:
[meel]rēŋk (L286p Hamont),
ringhout:
rēŋkhǭwt (L286p Hamont)
|
Het ronde hout waarop de steenkuip staat. Zie ook afb. 81. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 19b; Sche 49; Vds 145; Jan 152; Coe 133; Grof 154; A 42A, 36 add.; N D, 33 add.]
II-3
|
24234 |
ringmus |
ringmus:
reŋmøs (L286p Hamont)
|
ringmus
III-4-1
|
18103 |
ringworm |
negenoog:
negenoĕg (L286p Hamont),
sint-catharinarad:
St. Catharinaroad (L286p Hamont)
|
Hoe heet de huidziekte in de vorm van een wiel, waartegen Sinte Catharina wordt aangeroepen ? [ZND 48 (1954)]
III-1-2
|
20792 |
rins |
zuur:
een zoere smaak (L286p Hamont),
zoere smaak (L286p Hamont)
|
Een rinse smaak (zuurzoet, gelijk sommige suikerbonbons). [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
21214 |
riool |
riool:
riūl (L286p Hamont)
|
Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
32435 |
rist |
rist:
res (L286p Hamont),
wis:
wes (L286p Hamont)
|
Een aantal paren klompen die met behulp van een ristband aan elkaar gebonden zijn. Ieder paar wordt met de hak in de klompopening van het voorafgaande paar geplaatst; de neuzen van de klompen wijzen daarbij paarsgewijze om en om naar buiten. Zie ook afb. 256. [N 97, 130 add.; A 29a, add.; monogr.]
II-12
|
18214 |
ritssluiting |
rits:
Zie ook tirette.
rets (L286p Hamont),
tirette (fr.):
Fr. tirette, bij tirer (= trekken).
tierèt (L286p Hamont),
Zie ook rits.
tireͅt (L286p Hamont)
|
rits || treksluiting
III-1-3
|