17947 |
schrede |
schrede:
schreej (L286p Hamont),
schrēͅi (L286p Hamont),
Schrede.
schrei (L286p Hamont),
trede:
Trap.
trei (L286p Hamont)
|
een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
kwieken:
kwīkǝn (L286p Hamont),
kw˙īkǝn (L286p Hamont)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
19728 |
schrijftafel, bureau |
bureau:
bərō (L286p Hamont)
|
bureau
III-2-1
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
ps. omgespeld volgens Frings.
sxreͅkəljōͅr (L286p Hamont)
|
Schrikkeljaar. [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
sxroͅbə (L286p Hamont)
|
schrobben
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobborstel:
sxroͅbbōͅərstəl (L286p Hamont),
sxroͅboͅrstəl (L286p Hamont),
sxroͅp˂boͅrstəl (L286p Hamont)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schrobborstel
III-2-1
|
19411 |
schroeien |
schroeien:
sxrøi̯ə (L286p Hamont),
sxrøjə (L286p Hamont),
verschroeien:
versxrøjen (L286p Hamont),
vərsxryi̯ə (L286p Hamont),
vərsxrø͂ͅi̯ən (L286p Hamont)
|
schroeien [ZND 06 (1924)] || schroeien (zengen) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
28162 |
schroevedraaier |
tournevis:
turnǝves (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
[N 95, 748]
II-5
|
20489 |
schrokken |
schrokken:
schrokken (L286p Hamont),
slokken:
slokken (L286p Hamont),
vreten:
vrééten (L286p Hamont)
|
schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18844 |
schuchter |
verlegen:
ook materiaal znd 21, 36
vərlēͅgən (L286p Hamont)
|
schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|