id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
31588 | slijkvanger | slijkplaat: slikplǫǝt (Hamont) | Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e] II-11 |
34180 | slijm bij de nageboorte | slijm: slīm (Hamont) | Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11 |
34163 | slijmblaas | slijm: slīm (Hamont) | Gelei-achtige afscheiding uit de schede v√≥√≥r het kalven. [N 3A, 37] I-11 |
25353 | slijpsteen | slijpsteen: slīpstiǝn (Hamont), slīpstī.ǝn (Hamont) | Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-11 |
20502 | slikken | slikken: slikken (Hamont) | slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
19282 | slim | slim: slim (zīēn) (Hamont) | slim III-1-4 |
18989 | slimmerik | slimmerik: slemərək (Hamont) | slimmerik III-1-4 |
18228 | slip | slip: hemslep (Hamont), B.v. van jas of hemd. slep (Hamont), timp: tø̄mp (Hamont), vaan: Scherts. Mnl. vane, vaen (= vaandel), os., ohd. vano, got. fana (= doek) - lat. pannus (= lap). voan (Hamont) | hemdslip || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] || slip || tump: afhangende punt III-1-3 |
18694 | slip-over | overtrekker: ōvərtrekər (Hamont) | slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3 |
18270 | slipjas | pitteleer (<fr.): pitəlēͅr (Hamont), pitəlēͅər (Hamont), Fr. pet-en lair, van péter (= een wind laten). Letterlijk dus: laat een wind in de lucht. Zie P.A.F. van Veen, Etymologisch Woordenboek. Van Dale Lexicografie, Utrecht, 1989: pitteleer. pietelèèr (Hamont) | jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || korte jas met twee lange panden || kuitentikker: korte jas met twee lange panden III-1-3 |