e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijkvanger slijkplaat: slikplǫǝt (Hamont) Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e] II-11
slijm bij de nageboorte slijm: slīm (Hamont) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11
slijmblaas slijm: slīm (Hamont) Gelei-achtige afscheiding uit de schede v√≥√≥r het kalven. [N 3A, 37] I-11
slijpsteen slijpsteen: slīpstiǝn (Hamont), slīpstī.ǝn (Hamont) Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-11
slikken slikken: slikken (Hamont) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slim slim: slim (zīēn) (Hamont) slim III-1-4
slimmerik slimmerik: slemərək (Hamont) slimmerik III-1-4
slip slip: hemslep (Hamont), B.v. van jas of hemd.  slep (Hamont), timp: tø̄mp (Hamont), vaan: Scherts. Mnl. vane, vaen (= vaandel), os., ohd. vano, got. fana (= doek) - lat. pannus (= lap).  voan (Hamont) hemdslip || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] || slip || tump: afhangende punt III-1-3
slip-over overtrekker: ōvərtrekər (Hamont) slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3
slipjas pitteleer (<fr.): pitəlēͅr (Hamont), pitəlēͅər (Hamont), Fr. pet-en lair, van péter (= een wind laten). Letterlijk dus: laat een wind in de lucht. Zie P.A.F. van Veen, Etymologisch Woordenboek. Van Dale Lexicografie, Utrecht, 1989: pitteleer.  pietelèèr (Hamont) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || korte jas met twee lange panden || kuitentikker: korte jas met twee lange panden III-1-3