33230 |
suikerbiet |
suikerbiet:
sǫkǝrbīǝt (L286p Hamont),
suikerkroot:
sǫkǝrkrūǝt (L286p Hamont)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20543 |
suikerklontje |
klotje:
kløtjə sokər (L286p Hamont),
klətje (L286p Hamont),
kluitje:
kly(3)̄tjə (L286p Hamont)
|
een ander woord voor kluit: klontje suiker [ZND 28 (1938)] || klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17735 |
suizen van de oren |
tuiten:
min urən tūtən (L286p Hamont),
min ūərə tūtən (L286p Hamont)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33325 |
t-vormige hoeve |
hoekhuis:
hukhūs (L286p Hamont)
|
Stal en schuren liggen achter elkaar; het woongedeelte staat hier dwars op en steekt aan beide zijden uit. Enkele opgaven komen overeen met de algemene benaming voor de boerderij; ter plekke is dan de T-vormige bouw de algemeen gebruikelijke. Voor de fonetische documentatie van deze gevallen, die aan het begin van het lemma bijeen staan, wordt verwezen naar het lemma "boederij, algemeen" (1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 4. [N 4A, 2b; monogr.]
I-6
|
20704 |
taaie pannenkoek |
leren thijs:
Syst. Frings
lēͅ(ə)rətīs (L286p Hamont),
lēͅrətīs (L286p Hamont)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22574 |
taaien; scholletjespringen |
scholletje lopen:
springkoord-ketsballen~ ketsbal ketsbal-kaatsbal slipperen-ijsbaan glijden schetsen-ijsschaatsen ketsen-kaatsen schulke loepen-over schollen ijs lopen
schulke loepen (L286p Hamont)
|
Wetenswaardigheden. [SND (2006)]
III-3-2
|
20745 |
taart |
gteau (fr.):
Syst. Frings
gatō (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
taart:
Syst. Frings
tārt (L286p Hamont)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26541 |
taatspot van de kleine spil |
potje:
pø̜tjǝ (L286p Hamont)
|
De ijzeren pot op de pasbalk die in windmolens als lager van de kleine spil dient. [N O, 16g; A 42A, 25; N D, 21]
II-3
|
20891 |
tabak |
tabak:
deͅsteͅrkən tabak (L286p Hamont)
|
dat is sterke tabak [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
20616 |
tabak snuiven |
een snuifje nemen:
snøͅfkə nemə (L286p Hamont),
een snuifje pakken:
snøͅfkə pakken (L286p Hamont),
snuiven:
snøffen (L286p Hamont),
e.a. opgaven
snøͅfə (L286p Hamont)
|
snuifje nemen [ZND 07 (1924)] || tabak snuiven [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|