31700 |
trekzaag, boomzaag |
boomzaag:
būǝmzāx (L286p Hamont),
kortzaag:
kǫrt˲zāx (L286p Hamont)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
19362 |
treuzelaar |
drenselaar:
trinsəläər (L286p Hamont),
treuzel:
tréúzəl (L286p Hamont),
treuzelaar:
trøͅzəlɛ̄r (L286p Hamont)
|
treuzel || Wat een treuzelaar! [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
drenselen:
die jongen kan treinzelen (L286p Hamont),
die jongen kan trienselen (L286p Hamont),
din joŋən kan trinsələn (L286p Hamont),
zet dao ne tə trinsələn (L286p Hamont),
dromen:
dè menneke kan droemen (L286p Hamont),
frutselen:
hēͅi zetdo tə frøtsələ (L286p Hamont),
hij zit doo te frutselen (L286p Hamont),
prutsen:
din joŋən kan prøtsən (L286p Hamont),
sammelen:
hij zet do te sammelen (L286p Hamont),
treuzelen:
dien jongen kan treusele (L286p Hamont),
din joŋən kan trø̄zələn (L286p Hamont),
dè jungshe kan truuzelen (L286p Hamont),
hij ... te treuzelen (L286p Hamont),
hij zit te treuzelen (L286p Hamont),
trøͅzələ (L286p Hamont),
zemelen:
heͅi zet dō tə zemələ kny[ə}pə (L286p Hamont)
|
Die jongen kan treuzelen (hij doet alles langzaam en verdroomt zijn tijd; geef de gemeenzame dialectwoorden en uitdrukkingen aan om dit uit te drukken). [ZND 37 (1941)] || Hij zit daar te sammelen (dralen, langzaam en aarzelend praten of handelen). [ZND 06 (1924)] || Hij zit daar te treuzelen (talmen, zeer langzaam handelen). [ZND 08 (1925)] || wat zegt ge van iem. die zeer langzaam werkt ? Hij zit daar te ... (sammelen, teuten, nisselen, enz.) [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
33892 |
troebele ogen |
dove ogen:
dūvǝ uǝgǝ (L286p Hamont
[(doof: dof)]
)
|
[N 8, 94g]
I-9
|
22393 |
troef |
troef:
innen trōēf (L286p Hamont),
troef (L286p Hamont, ...
L286p Hamont,
L286p Hamont,
L286p Hamont),
trōēf (L286p Hamont),
Wat gaat ge troef maken?
truf (L286p Hamont)
|
Troef. [Willems (1885)] || Troef: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
34300 |
troep biggen in het algemeen |
nest:
nē̜st (L286p Hamont)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|
22394 |
troeven |
troeven:
Die slag is getroefd.
truvə (L286p Hamont)
|
Troeven.
III-3-2
|
29936 |
troffel |
troffel:
trufǝl (L286p Hamont)
|
Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.]
II-9
|
19982 |
trom |
trom:
B.v. de dikke trom.
trom (L286p Hamont),
trommel:
Hij heeft een trommel gekregen van Sinterklaas.
troməl (L286p Hamont)
|
Trom. || Trommel.
III-3-2
|
23000 |
trommel |
trommel:
tròmmel (L286p Hamont)
|
Trommel. [Willems (1885)]
III-3-2
|