33653 |
braakland |
braakland:
braklānt (L286p Hamont),
brā.klā.nt (L286p Hamont),
puindries:
pøu̯ndris (L286p Hamont),
vogelswei:
vōgǝlswɛi̯ (L286p Hamont),
vogelsweitje:
vō.gǝlswęi̯kǝ (L286p Hamont),
vogelwei:
vōgǝlwē̜i̯ (L286p Hamont)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braken:
brākǝn (L286p Hamont),
vastliggen:
vāstlęgǝ (L286p Hamont)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
31545 |
braam |
bramen:
briǝmǝ (L286p Hamont)
|
Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.]
I-5
|
24501 |
braambes |
braamberen:
broͅmbēər (L286p Hamont),
bru̞mbēͅrən (L286p Hamont),
zie ook ZND01 a-m (geen verzamelfiches)
broͅmbēre (mv.) (L286p Hamont)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
braamberen:
brumbē.rǝ (L286p Hamont),
brǫmbēr (L286p Hamont)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24132 |
braamsluiper |
bramenspelder:
bremenspelder (L286p Hamont),
brīəməspeͅldər (L286p Hamont)
|
braamsluiper
III-4-1
|
24474 |
braamstruik |
braambeerstruik:
brombérsstruk (L286p Hamont),
braamberenbos:
broͅmbērəboͅs (L286p Hamont),
bramen:
briəmən (L286p Hamont)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
brāōjen (L286p Hamont),
vläs [broͅəjə (L286p Hamont)
|
vlees braden en vlees bakken [Willems (1885)], [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
het kalf achter de deur zetten:
[spreekwoordelijk]
t kaləf achtər də d"ər zeͅtən (L286p Hamont),
kalven:
[van zatlappen]
kaləvən (L286p Hamont),
kotsen:
kotsen (L286p Hamont),
koͅtsən (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
[gewoon]
kotsen (L286p Hamont),
[plat]
kotsen (L286p Hamont),
nameten:
[van zatlappen]
nōmēͅtən (L286p Hamont),
over tongeren gaan:
[spreekwoordelijk]
ovər toŋərən gāən (L286p Hamont),
spijen:
spijen (L286p Hamont),
[algemeen}
spējən (L286p Hamont)
|
braken || braken, overgeven || geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
bromberenvlaai:
Syst. Frings
brombē(ə)rəvlōͅi̯ (L286p Hamont),
broͅmbērənvlōͅi̯ (L286p Hamont)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|