e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hamont

Overzicht

Gevonden: 4263
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dobbelsteen dobbelsteen: dobelstiën (Hamont), nən debəlstiejən (Hamont), Met de dobbelstenen gooien.  doͅbəlstī.ən (Hamont), teerlingsteen: terlengstiën (Hamont) Dobbelsteen. || Een dobbelsteen of teerling. [ZND 23 (1937)] || Een teerling (dobbelsteen, Fr. dé à jouer). [ZND 08 (1925)] III-3-2
dochter dochter: daochtər (Hamont), dóchtər (Hamont), dóóchter (Hamont), meid: méjt (Hamont) dochter; en ze zei dat ze het ook aan haar dochter zou zeggen [ZND 04 (1924)] III-2-2
doek doek: duk (Hamont) doek [ZND 23 (1937)] III-1-3
doek -> [wld iii 2.2] witte doek: nə wetə duk (Hamont) een witte doek [ZND 23 (1937)] III-1-3
doel goal (eng.): De gool.  də gōəl (Hamont), In de goal staan.  gōəl (Hamont) Goal. || Het doel. [DC 49 (1974)] III-3-2
doelman keeper (eng.): Kieper.  kipər (Hamont), Sub patat (III): Zoen petat kos de kieper nè/nie haauwen!  kieper (Hamont) [Keeper: doelverdediger]. || Doelverdediger. [DC 49 (1974)] III-3-2
doelpunt goal (eng.): Een goal maken.  gōəl (Hamont), Gool.  gōəl (Hamont) Doelpunt. [DC 49 (1974)] || Goal. III-3-2
doen doen: dōēn (Hamont), dŏĕn (Hamont) doen III-1-4
doffer, mannelijke duif hoorn: ho:rɛn (Hamont), hooren (Hamont), horə (Hamont), hoorntje: dim. van hooren  heurke (Hamont), kubber: kupper (Hamont), køͅpər (Hamont) duif, mannetje [Goossens 2a (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)] III-4-1
dolle kervel dolle kervel: dǫlǝ kē̜rǝvǝl (Hamont), kervel: kɛrǝvǝl (Hamont), scheerling: schēͅrling (Hamont), sxē̜rleŋ (Hamont), wilde kelver: welǝ kęlǝvǝr (Hamont), weͅlə keͅləvər (Hamont) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || scheerling [ZND 06 (1924)] I-5, III-4-3