21965 |
duivenhok |
duivenhok:
duvonhoͅk (L286p Hamont),
duvǝ(n)hǫk (L286p Hamont),
duvənhoͅk (L286p Hamont),
duvənoͅk (L286p Hamont),
dūvǝnǫk (L286p Hamont),
het doevenhok (L286p Hamont),
t dūvənhok (L286p Hamont),
Ss. sub duif.
duivenhok (L286p Hamont),
duivenkooi:
dūvǝkōi̯ (L286p Hamont),
duivenkot:
`t doevekoot (L286p Hamont),
doevekooët (L286p Hamont),
dūvǝkōt (L286p Hamont),
duivenspijker:
duvǝspikǝr (L286p Hamont),
duiventil:
de douventil (L286p Hamont),
duvǝtel (L286p Hamont)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duivenkot. [Willems (1885)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
21970 |
duivenmelker |
duivenmelker:
Ss. sub duif.
duivenmelker (L286p Hamont)
|
Duivenmelker.
III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenspijker:
duvənspūkər (L286p Hamont),
duvəspikər (L286p Hamont),
valplank:
valplā.ŋk (L286p Hamont)
|
Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
doevin (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
melkduif:
meͅlkdūf (L286p Hamont)
|
duif, wijfje [Goossens 2a (1963)], [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
d"l (L286p Hamont),
duizelig:
dy(3)̄zəlech (L286p Hamont),
versuft:
vərs"ft (L286p Hamont)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
20721 |
dun sneetje brood |
sneetje:
Syst. Frings
snēi̯kə (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
Welke woorden kent Uw dialect voor: een dun schijfje of sneetje brood of vlees? (vlitske, fliesterke, fluusterke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18685 |
dunne sjaal |
dasje:
dēͅskə (L286p Hamont)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18366 |
dunne wollen kous |
kous:
koͅusən (L286p Hamont)
|
kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18332 |
dunne zijden dameskous |
kous:
koͅusən (L286p Hamont)
|
dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19311 |
durfal |
hevige, een -:
`t is nen hevigen (L286p Hamont),
`t is nene hevigen (L286p Hamont),
moedige, een -:
moedigen (L286p Hamont),
waaghals:
waaghals (L286p Hamont),
wôoghals (L286p Hamont)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|