32294 |
schaafmes voor de binnenrand |
blaaimes:
blãjmɛs (Q002p Hasselt),
blǭmɛs (Q002p Hasselt)
|
Een mes met een verhoudingsgewijs klein, gebogen blad en twee handvatten dat wordt gebruikt voor het vlakmaken van de binnenrand van een vat. Zie ook afb. 220 en het volgende lemma. [N E, 35c; N E, 36; A 32, 4; monogr.]
II-12
|
19507 |
schaal |
schaal:
een schotel om eten op te dienen
sxōͅl (Q002p Hasselt),
om eten op te dienen
sxo͂ͅl (Q002p Hasselt),
v. platte schotel
sxōͅl (Q002p Hasselt)
|
schaal; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34381 |
schaap |
schaap:
sxiǝp (Q002p Hasselt),
sxōp (Q002p Hasselt),
sxǭp (Q002p Hasselt)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
33342 |
schaapherder |
herder:
hęrdǝr (Q002p Hasselt),
schaapherder:
sxǭphęrdǝr (Q002p Hasselt),
scheper:
sxiępǝr (Q002p Hasselt),
sxiǝpǝr (Q002p Hasselt)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.]
I-12, I-6
|
33403 |
schaapsruif |
reep:
rīp (Q002p Hasselt)
|
Het samenstel van latten, in schuine stand tegen de wand aangebracht, waaruit de schapen het hooi kunnen eten. Zie ook de toelichting bij de lemmata "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 45b; R 14, 23n; monogr.]
I-6
|
34427 |
schaapsschaar |
schaap(s)scheer:
sxǭpsxiǝr (Q002p Hasselt)
|
Bepaalde schaar waarmee men schapen scheert. [N 18, 119; monogr.]
I-12
|
28873 |
schaar |
scheer:
sxiǝr (Q002p Hasselt),
sxēr (Q002p Hasselt)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
22314 |
schaats |
schaats:
[sic]
schaatse (Q002p Hasselt),
Schoolw. bij jongeren.
schaats (Q002p Hasselt),
schrikschoen:
ne schriekschouë.n (Q002p Hasselt),
schriĕkschāūn (Q002p Hasselt),
schrikschoeën (Q002p Hasselt),
schrikschouən (Q002p Hasselt),
schrikschuən (Q002p Hasselt),
Kil. schrickschoenen, schaverdijnen; S. schrikschoenen schaatsen, R. schritschoen, Sitt. sjtriksjoon, Rijnl. Schrittschuh, maar ook Schrickschuh Schlittschuh; z. ook o. schaatsen.
schriekschouë.n (Q002p Hasselt)
|
een schaats [schaverdijn, schofferdijn, schrikschoen] [N 112 (2006)] || Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [Lk 01 (1953)] || Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [Lk 01 (1953)] || Schaats. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
Schoolw. bij jongeren.
schaatse (Q002p Hasselt),
schrikschoen rijden:
tussen de o en de n staat een kleine u bovenaan
sXrīksXōn rēn (Q002p Hasselt),
± Vero. Heeft niets met schrik of met Du. Schrittschuh (vero.) of Schlittschuh laufen te maken, maar met mnl. scricken, Kil. scricken, schrijden, passum facere, of. Kil. schricken, late divaricatis pedibus currere (met breed uitgestrekte voeten lopen. [...] Hetzelfde schrikken zit in schrikkeljaar. Mogelijk werd het niet meer begrepen woord in verband gebracht met schrik.
schriekschouë.nrèèn (Q002p Hasselt)
|
Schaatsen. || Schaatsen: *Schrikschoenrijden. || Schaatsenrijden. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
22866 |
schaatsijzer |
snee:
sne. (Q002p Hasselt)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [Lk 01 (1953)]
III-3-2
|