17620 |
tong |
tong:
tuŋ (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
zijn tong is aangelaien (Q002p Hasselt),
zn toeng es aengelaeje (Q002p Hasselt),
zèn toeng ès aongelaaien (Q002p Hasselt),
zèn toeng ès vuuiël (Q002p Hasselt),
zèn toeng ès ângelâje (Q002p Hasselt),
zən tuŋ es āngəlait (Q002p Hasselt)
|
tong [N 10b (1961)] || Zijn tong is aangeladen [ZND 32 (1939)]
III-1-1
|
34588 |
toot |
staart:
stat (Q002p Hasselt),
stārt (Q002p Hasselt)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|
23464 |
torenhaan |
t hantje van dn taore?].:
kèrkhaen (Q002p Hasselt)
|
De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23456 |
torenspits |
torenspits:
tôïnspits (Q002p Hasselt)
|
De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
kerkklok:
kèrkklok (Q002p Hasselt)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24256 |
torenvalk |
valk:
valk (Q002p Hasselt)
|
valk [Willems (1885)]
III-4-1
|
29108 |
tornen |
lossnijden:
lossnęjǝ (Q002p Hasselt)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|
22025 |
tortelduif |
roosduifje:
ruəzdēͅfkə (Q002p Hasselt),
tortelduif:
torteld"f (Q002p Hasselt),
torteldōēf (Q002p Hasselt),
toͅrtəldø͂ͅf (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
tortelduifje:
toͅrtəldēͅfkə (Q002p Hasselt)
|
tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)]
III-3-2, III-4-1
|
28565 |
tot roven aanzetten |
bakken:
bokǝ (Q002p Hasselt)
|
Het door de imker uitgelokte roven. Soms weten imkers hun bijen bewust tot roven te brengen om daardoor zwermen van anderen te bemachtigen. In feite is dit diefstal. De informant uit L 333 zegt dat wel wordt beweerd dat dit aanzetten tot roof gedaan wordt, maar hij vindt het zelf nonsens. Een middel tot prikkelen zou volgens informanten alcohol, oude honing, suikerwater of kunstvoer kunnen zijn. [N 63, 67d; N 63, 67e]
II-6
|
32942 |
touw om het hooi vast te sjorren |
bindzeel:
bę.nzil (Q002p Hasselt)
|
Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.]
I-3
|