33113 |
vlegelstok |
geerd:
gjāt (Q002p Hasselt),
steel:
stēl (Q002p Hasselt)
|
De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.]
I-4
|
21442 |
vleien |
fletsen:
ie kan flēͅtsə (Q002p Hasselt)
|
Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
filou (fr.):
filû (Q002p Hasselt),
flatter:
flater (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
fletser:
flātsər (Q002p Hasselt),
fletser (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
flikkeflooier:
flikkəflōēijer (Q002p Hasselt),
kindje:
kiendtsje (Q002p Hasselt),
mouwveger:
meuvieëger (Q002p Hasselt),
meuvieəger (Q002p Hasselt),
mouwveger (Q002p Hasselt),
pikker:
pikker (Q002p Hasselt),
vleier:
vleier (Q002p Hasselt)
|
een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)] || Flikflooien. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
34380 |
vleiwoord tot de zogende zeug |
go, go, go:
gǫ, gǫ, gǫ (Q002p Hasselt),
krach, krach:
krax, krax (Q002p Hasselt),
tsj, tsj, tsj:
tš, tš, tš (Q002p Hasselt)
|
Een vleiwoord roepen tot de zogende zeug om deze gerust te stellen. In plaats van roepen kan men strelen, met de emmer rammelen, de zeug krabben, klakkende of smakkende geluiden maken met de tong. [N 19, 11c]
I-12
|
33775 |
vlekje op de neus |
snep:
snɛp (Q002p Hasselt)
|
Witte aftekening tussen neusvleugels en bovenlip. [N 8, 27c]
I-9
|
34348 |
vlekziekte |
brand:
brant (Q002p Hasselt)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
22154 |
vleugel |
vleugel:
vlee.gel (Q002p Hasselt),
vlē.gəl (Q002p Hasselt),
vlêgel (Q002p Hasselt),
wiek:
weik (Q002p Hasselt)
|
vleugel [Willems (1885)], [ZND m]
III-4-1
|
33141 |
vleugels in de wanmolen |
alpen:
a.lǝpǝ (Q002p Hasselt)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24444 |
vliegend ongedierte |
vliegebeest:
vlijxəbəs (Q002p Hasselt)
|
vliegend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33986 |
vliegennet |
het lijfnet:
t lē̜fnęt (Q002p Hasselt),
vliegennet:
vlī.gǝnęt (Q002p Hasselt)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|