e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q002p plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwelijk varken zeug: zø̄.x (Hasselt), zø̄x (Hasselt), zø̜̄x (Hasselt), zoog: zōx (Hasselt), (mv)  zēx (Hasselt) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke duif hen: hen (Hasselt, ... ), hin (Hasselt), hennetje: hinneke (Hasselt), pop: poep (Hasselt) Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Hen: 3. Duivin. || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
vrouwelijke eend hen: hen (Hasselt) [L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.] I-12
vrouwelijke gans hen: hen (Hasselt) [A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.] I-12
vrouwelijke geit geit: gē.t (Hasselt) [N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.] I-12
vrouwelijke hond, teef teef: tēf (Hasselt), teefje: opgegeven plaats: Runkst  tēēfke (Hasselt), tooi: tui (Hasselt), tui̯ (Hasselt), tooitje: toike (Hasselt) teef [Goossens 1b (1960)] || teef, vrouw. hond [Goossens 2a] || teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)] || vrouwelijke hond [ZND 03 (1923)] III-2-1
vrouwelijke kat kattin: kattin (Hasselt), ká’ten (Hasselt), moeder: moejer (Hasselt) moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)] || vrouwelijke kat [ZND 27 (1938)] III-2-1
vrouwelijke kip hen: en (Hasselt), hen (Hasselt), hęn (Hasselt), ɛn (Hasselt), leghen: lękhen (Hasselt) De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.] I-12
vrouwenkant vrouwenkant: vrowenkant (Hasselt) De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)] III-3-3
vrouwenkleren vrouwluikleren: vrouwliekleer (Hasselt), vrøleͅi klīr (Hasselt), vrøli klīər (Hasselt) vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)] || Vrouwenkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3