e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een ei schouwen belichten: bǝlextǝ (Hasselt), controleren: kǫntrǝlērǝ (Hasselt) Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56] I-12
een geerakker ploegen kortvoren: voor de vraag of dit woordtype voor de volgende plaatsen beschouwd moet worden als werkwoord dan wel als meervoudig substantief zie men ook het vorige lemma  [kortvoren] (Hasselt) Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.] I-1
een gleuf aanbrengen in het deegbrood knippen: knepǝ (Hasselt) Met de schaar of het mes een gleuf aanbrengen in het deegbrood. Volgens de informant van L 330 wordt dit "knippen" gedaan om het rijzen te bevorderen bij slechte deeg. [N 29, 44a] II-1
een haan snijden castreren: kastrērǝ (Hasselt) Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.] I-12
een huis huren huren: ej.ere (Hasselt), eͅi̯ərə (Hasselt), hej.ere (Hasselt), hēi̯rən (Hasselt), heͅi̯ərə (Hasselt) een huis huren [ZND 27 (1938)] || huren [ZND 01 (1922)] III-2-1
een kaart uitspelen opgaan: opgoa.n (Hasselt), uitkomen: Wa zèè. dzj öëe.tgekeu.me? Wat heb jij uitgespeeld?  e.tkeu.me (Hasselt), uittrekken: Iech wee.t ni wa ch mut öëe.ttrèkke.  e.ttrèkke (Hasselt) Opgaan: 3. Het spel beginnen. || Uitspelen: Uitkomen, een kaart uitspelen. || Uitspelen: Uittrekken. III-3-2
een kaart uitspelen add. wie moet uit?: Sub uit.  wië mut "et (Hasselt) Wie moet uitspelen? (kaartsp.) III-3-2
een kring op de grond trekken een ronde ring maken: nə rōͅnərēŋ ma͂kə (Hasselt), een ronde ring op de grond trekken: aing: neusklank è  ’n ronderaing trèkke obbe grond (Hasselt) Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)] III-3-2
een lastig karakter hebbend niet gemakkelijk: hai ès ni gemekkelek (Hasselt) Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)] III-1-4
een lelijk gezicht trekken (een) snuit trekken: een snuit trekken (Hasselt), grimassen maken: grimasə makə (Hasselt), muilen trekken: møͅlə makə (Hasselt), smoelen trekken: smoͅuələ trekə (Hasselt), snuiten maken: snøͅtə makə (Hasselt), snuiten trekken: snøͅtə trekə (Hasselt) grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)] III-1-4