e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
els els: ęls (Hasselt), ę̄ls (Hasselt), priem: pręjm (Hasselt) Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien v√≥√≥r te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.] II-10
emmer emmer: ēi̯mər (Hasselt, ... ), imər (Hasselt, ... ), īmər (Hasselt), verklw. ȉmerke  īēmer (Hasselt), houten emmer: ōͅtən īmər (Hasselt), tob: tōp (Hasselt, ... ) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] || houten emmer [ZND B1 (1940sq)] || ijzeren emmer [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
endeldarm aarsdarm: a:rsdɛrm (Hasselt), jāzdeͅrm (Hasselt), endeldarm: `ɛndəldɛrm (Hasselt) endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)] III-1-1
engel engel: eŋəl (Hasselt), iene eingel twie eingele (Hasselt), ienen `ngel twij èngele (Hasselt), ienen engel twei engele (Hasselt), n èngel twei èngele (Hasselt), nen engel twie engele (Hasselt), èngel èngele (Hasselt), ən eͅŋəl twiə eͅŋələ (Hasselt) Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)] III-3-3
engerling, larve van de meikever gele worm: gie-le-werm (Hasselt), larve: lerf (Hasselt), made: maij (Hasselt), meikever zelf: bijzap  maj (Hasselt) engerling, larve van de meikever die aan gras- en plantenwortels vreet [N 26 (1964)] || engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)] III-4-2
enkel enkel: ainkel (Hasselt), e.ŋkəl (Hasselt), ēŋkəl (Hasselt) enkel [ZND 01 (1922)] || enkel (lichaamsdeel) [ZND m] || mijn enkel (van de voet) [ZND B1 (1940sq)] III-1-1
enten enten: ente (Hasselt), griffelen: griffele (Hasselt), gruffelen: grøfələ (Hasselt), snijden: snɛn (Hasselt) [RND 08] [ZND 34 (1940)] I-7
enter jaarling: jǭrleŋ (Hasselt) Rund dat één jaar oud is. [N C, 9d; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] I-11
entre-deux entre-deux: entre-deux (Hasselt), entre-deuxtje: antrǝdø̄kǝn (Hasselt), volant: vęlaŋ (Hasselt) Kanten tussenzetsel in een gordijn, een schort, een kleed enz. [N 62, 81b; N 62, 81a; L 35, 5] II-7
envelop envelop (<fr.): `ne enveloppe (Hasselt), amvelop (Hasselt), enveloppe (Hasselt) een omslag (van een brief) [ZND 39 (1942)] III-3-1