24504 |
els |
els:
ęls (Q002p Hasselt),
ę̄ls (Q002p Hasselt),
priem:
pręjm (Q002p Hasselt)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
19686 |
emmer |
emmer:
ēi̯mər (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
imər (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
īmər (Q002p Hasselt),
verklw. ȉmerke
īēmer (Q002p Hasselt),
houten emmer:
ōͅtən īmər (Q002p Hasselt),
tob:
tōp (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] || houten emmer [ZND B1 (1940sq)] || ijzeren emmer [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
17703 |
endeldarm |
aarsdarm:
a:rsdɛrm (Q002p Hasselt),
jāzdeͅrm (Q002p Hasselt),
endeldarm:
`ɛndəldɛrm (Q002p Hasselt)
|
endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23263 |
engel |
engel:
eŋəl (Q002p Hasselt),
iene eingel twie eingele (Q002p Hasselt),
ienen `ngel twij èngele (Q002p Hasselt),
ienen engel twei engele (Q002p Hasselt),
n èngel twei èngele (Q002p Hasselt),
nen engel twie engele (Q002p Hasselt),
èngel èngele (Q002p Hasselt),
ən eͅŋəl twiə eͅŋələ (Q002p Hasselt)
|
Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
gele worm:
gie-le-werm (Q002p Hasselt),
larve:
lerf (Q002p Hasselt),
made:
maij (Q002p Hasselt),
meikever zelf: bijzap
maj (Q002p Hasselt)
|
engerling, larve van de meikever die aan gras- en plantenwortels vreet [N 26 (1964)] || engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
ainkel (Q002p Hasselt),
e.ŋkəl (Q002p Hasselt),
ēŋkəl (Q002p Hasselt)
|
enkel [ZND 01 (1922)] || enkel (lichaamsdeel) [ZND m] || mijn enkel (van de voet) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
33605 |
enten |
enten:
ente (Q002p Hasselt),
griffelen:
griffele (Q002p Hasselt),
gruffelen:
grøfələ (Q002p Hasselt),
snijden:
snɛn (Q002p Hasselt)
|
[RND 08] [ZND 34 (1940)]
I-7
|
34047 |
enter |
jaarling:
jǭrleŋ (Q002p Hasselt)
|
Rund dat één jaar oud is. [N C, 9d; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20]
I-11
|
28827 |
entre-deux |
entre-deux:
entre-deux (Q002p Hasselt),
entre-deuxtje:
antrǝdø̄kǝn (Q002p Hasselt),
volant:
vęlaŋ (Q002p Hasselt)
|
Kanten tussenzetsel in een gordijn, een schort, een kleed enz. [N 62, 81b; N 62, 81a; L 35, 5]
II-7
|
21204 |
envelop |
envelop (<fr.):
`ne enveloppe (Q002p Hasselt),
amvelop (Q002p Hasselt),
enveloppe (Q002p Hasselt)
|
een omslag (van een brief) [ZND 39 (1942)]
III-3-1
|