31592 |
hoefstal, noodstal |
hoefstal:
hūfstal (Q002p Hasselt)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hek (Q002p Hasselt),
huk (Q002p Hasselt),
ienən oek (Q002p Hasselt),
⁄nen hoek (Q002p Hasselt)
|
hoek [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
Corner.
kornər (Q002p Hasselt)
|
Hoekschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22358 |
hoepel |
reep:
riep (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
riēp (Q002p Hasselt),
ənə rīp (Q002p Hasselt),
ie langgerekt
reip (Q002p Hasselt),
riep (Q002p Hasselt),
Nl. reep, Kil. reep, circulus ligneus (houten hoepel), S. en R. reep, Keuls Reif 1, b, Rijnl. Reif V, 1, g.
rīēp (Q002p Hasselt)
|
/ [SND (2006)] || Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] || Een hoepel (speeltuig. Fr. cerceau). [ZND B1 (1940sq)] || Hoepel. [ZND 01 (1922)] || Hoepel: 1. Oorspr. houten hoepel, later fietswiel zonder spaken dat met een korte stok werd voortgedreven. || Reep. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
bet de reep spelen:
/
bè de réép spe.le (Q002p Hasselt),
Sub hoepel, (1).
bè de rīēp spe.le (Q002p Hasselt),
repen:
riepe (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
/
riepe (Q002p Hasselt),
riëpe rèèn (Q002p Hasselt),
réépe (Q002p Hasselt),
Afl. sub hoepel. Kil. reepen, ludere circulo ligneo, S. reepen.
rīēpe (Q002p Hasselt)
|
/ [SND (2006)] || [Hoepelen, met de hoepel spelen]. || Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] || hoepel rijden [SND (2006)] || hoepelen [SND (2006)] || Repen: 1. Met de hoepel spelen, de hoepel met een stok voortdrijven.
III-3-2
|
18319 |
hoepelrok |
hoepelrok:
hupəlroͅk (Q002p Hasselt),
reeprok:
rīproͅk (Q002p Hasselt)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34619 |
hoepels van de huifkar |
repen:
rēpǝ (Q002p Hasselt
[(enkelv rip)]
)
|
Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99]
I-13
|
18017 |
hoest |
hoest:
houwst (Q002p Hasselt),
hoəstə (Q002p Hasselt)
|
hoest [ZND 01 (1922)] || hoesten [ZND m]
III-1-2
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hoəstə (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
hoesten [ZND m]
III-1-2
|
33034 |
hoeveelheid halmen voor een halve schoof |
geleg:
gǝlęq (Q002p Hasselt)
|
In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.]
I-4
|