e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofdbalken van de eg balken: ba.lǝkǝ (Hasselt) De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.] I-2
hoofdbord hoofdbred: hibrīǝt (Hasselt), kop: kǫp (Hasselt) Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr] I-13
hoofddoek doek: dok (Hasselt), douk (Hasselt), hoofdslat: hitslat (Hasselt), kopdoekje: kobdekskə (Hasselt), slat: slat (Hasselt), slatje: [WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.  sleͅtšə (Hasselt) Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || Hoofddoek (fr. fichu). [ZND 05 (1924)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)] I-4, III-1-3
hoofdkaas hoofdkaas: hitkieͅs (Hasselt), hījətkējəs (Hasselt), hītkīəs (Hasselt), īēdkiës (Hasselt), kipkap: meer en meer gebruikt  kepkap (Hasselt) gehakt vlees (speciaal van het hoofd van varkens) [ZND B2 (1940sq)] || hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)] III-2-3
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen kap: kap (Hasselt), nonnenkap: noͅnəkap (Hasselt), nonnetjeskap: noͅnəkəskap (Hasselt) hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)] III-3-3
hoofdkussen hoofdkussen: hūfkeͅsə (Hasselt), hy(3)̄tkoͅu̯sə (Hasselt), oorkussen: ūərkeͅsə (Hasselt) hoofdkussen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
hoofdluis luis: lēͅs (Hasselt), lōēəs (Hasselt), lø͂ͅ.s (Hasselt), lø͂ͅs (Hasselt), lø͂ͅəs (Hasselt, ... ), ook in ZND BrA2, 394  lø͂ͅ.s, mv. lēͅs (Hasselt) hoofdluis [N 26 (1964)] || luis [Willems (1885)], [ZND m] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2
hoofdpijn hoofdpijn: hiedpein (Hasselt), koppijn: koppein (Hasselt, ... ), koppijn (Hasselt, ... ), koppèn (Hasselt), koppène (Hasselt), pijn als eug?ne: pein als Eugène (Hasselt) Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)] || ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)] III-1-2
hoofdplaat aanlage: ānlǭx, anlǭx (Hasselt) De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen. I-1
hoofdstel kopstuk: kǫpstęk (Hasselt), toom: tūm (Hasselt) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10