32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
ba.lǝkǝ (Q002p Hasselt)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
34638 |
hoofdbord |
hoofdbred:
hibrīǝt (Q002p Hasselt),
kop:
kǫp (Q002p Hasselt)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
18187 |
hoofddoek |
doek:
dok (Q002p Hasselt),
douk (Q002p Hasselt),
hoofdslat:
hitslat (Q002p Hasselt),
kopdoekje:
kobdekskə (Q002p Hasselt),
slat:
slat (Q002p Hasselt),
slatje:
[WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.
sleͅtšə (Q002p Hasselt)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || Hoofddoek (fr. fichu). [ZND 05 (1924)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
I-4, III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
hitkieͅs (Q002p Hasselt),
hījətkējəs (Q002p Hasselt),
hītkīəs (Q002p Hasselt),
īēdkiës (Q002p Hasselt),
kipkap:
meer en meer gebruikt
kepkap (Q002p Hasselt)
|
gehakt vlees (speciaal van het hoofd van varkens) [ZND B2 (1940sq)] || hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
kap:
kap (Q002p Hasselt),
nonnenkap:
noͅnəkap (Q002p Hasselt),
nonnetjeskap:
noͅnəkəskap (Q002p Hasselt)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
19654 |
hoofdkussen |
hoofdkussen:
hūfkeͅsə (Q002p Hasselt),
hy(3)̄tkoͅu̯sə (Q002p Hasselt),
oorkussen:
ūərkeͅsə (Q002p Hasselt)
|
hoofdkussen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
lēͅs (Q002p Hasselt),
lōēəs (Q002p Hasselt),
lø͂ͅ.s (Q002p Hasselt),
lø͂ͅs (Q002p Hasselt),
lø͂ͅəs (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
ook in ZND BrA2, 394
lø͂ͅ.s, mv. lēͅs (Q002p Hasselt)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis [Willems (1885)], [ZND m] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18059 |
hoofdpijn |
hoofdpijn:
hiedpein (Q002p Hasselt),
koppijn:
koppein (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
koppijn (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
koppèn (Q002p Hasselt),
koppène (Q002p Hasselt),
pijn als eug?ne:
pein als Eugène (Q002p Hasselt)
|
Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)] || ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
32658 |
hoofdplaat |
aanlage:
ānlǭx, anlǭx (Q002p Hasselt)
|
De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen.
I-1
|
33932 |
hoofdstel |
kopstuk:
kǫpstęk (Q002p Hasselt),
toom:
tūm (Q002p Hasselt)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|