e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kempische kast kempische: kempische (Hasselt) Soort bijenkast. De Kempische bijenkast is een kast met bovenbehandeling. Ze bestaat uit een bodemplank die licht helt om het afvloeien van de vochtigheid te vergemakkelijken, en een toeslaande vliegplank aan de voorzijde van de bodem. Uit het midden van de bodem heeft men een kleine opening, de bodemverluchting, gezaagd voor de luchtverversing. Verder heeft de kast broedkamers met in elk twaalf ramen, twee of meer hoogsels of honingzolders waarin ook twaalf ramen hangen die echter kleiner zijn dan in de broedkamers. De kast heeft een plat dak met zink bekleed en van twee luchtgaten voorzien. Aan deze luchtgaten worden soms bijenuitlaten aangebracht waardoor de bijen, die gevangen blijven onder het dak, kunnen ontsnappen. Een koninginnerooster of moederplaat scheidt de broedkamer van de honingzolder af. Twee afsluitingsplanken laten de imker toe de broedkamer naar willekeur te vergroten of te verkleinen (Lhoest, pag. 83). Deze kast is in de Kempen zeer verspreid. [N 63, 9] II-6
kennen kennen: (h)ië liet ziech kènne vir ne frang: hij laat zich kennen voor een frank  kènne (Hasselt), kunnen: iech ka.n gi fra.ns: ik ken geen Frans  kunne (Hasselt) kennen III-1-4
keper keper: kē.pǝr (Hasselt) Elk van de balkjes van ongeveer 5 x 7 cm dikte, die op 50 cm afstand van elkaar verticaal over de gordingen worden gespijkerd. Zie ook afb. 49o. [N 54, 175; monogr.; div.] II-9
kerel kadee: kade. (Hasselt), kerel: da es ne ruen kiaal (Hasselt), das enne rueuen kjal (Hasselt), das n reuen kjäl (Hasselt), kiāl (Hasselt), kjal (Hasselt, ... ), kja͂:l (Hasselt), kjà:l (Hasselt), man: sterke man (Hasselt) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || een kerel [ZND B1 (1940sq)] || Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-3-1
keren (de paarden) draaien: drɛ̄(ǝ)n (Hasselt), draaien: drān (Hasselt), drāǝn (Hasselt) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] I-1, II-7
kerk kerk: kerk (Hasselt), keͅrək (Hasselt), kèrk (Hasselt), əm wøərtəvrixeͅnəkeͅrək (Hasselt) De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] || Kerk. [ZND 01 (1922)] || te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)] III-3-3
kerkbank bank: bank (Hasselt) Één zon bank. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkbanken banken: banken (Hasselt) De banken in de kerk, de kerkbanken meervoud. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkdeur kerkdeur: kèrkdièr (Hasselt) De grote deur, de hoofdingang van de kerk [lijkdeur, kerkdeur, kirchduër]. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkhof kerkhof: kèrkhof (Hasselt), o  ətkeͅrkof (Hasselt), kruishof: t kruishof (Hasselt) De begraafplaats rondom bij de kerk [de/het kerkhof,-hoof,kirkef?]. [N 96A (1989)] || Kerkhof. [ZND 14 (1926)] III-3-3