e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kliefmes kliefmes: klifmęs (Hasselt), kloofmes: klē̜ ̝fmęs (Hasselt) Zwaar mes met een lange, houten steel die schuin ten opzichte van het blad staat. Het dient om hout te doen splijten. Het kliefmes wordt daartoe boven op het stuk boomstam gezet, waarna met de kliefhamer op de bovenkant van het blad wordt geslagen tot het hout in tweeën is gespleten. Zie afb. 206. Soms worden bij deze werkzaamheden ook houten of metalen wiggen gebruikt. Zie ook het volgende lemma. Het kliefmes van de kuiper heeft een andere vorm dan dat van andere houtbewerkende beroepen. Zie ook de lemmata ɛkliefhamerɛ en ɛkliefbijlɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 8b; A 32, add.] II-12
kliekje opstovertje: Syst. Frings  oͅpstø.vərkə (Hasselt) Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)] III-2-3
klierziekte klieren: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  klierə (Hasselt), klèère (Hasselt), sint-markoen: sente markūən (Hasselt) hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)] III-1-2
klieven klieven: Weinig gebr.: in uitdr. zoals `n kin vir (h)oat te ~ (scherpe, lange kin).  klejve (Hasselt) klieven III-1-2
klikspaan kleptong: kléptóng (Hasselt) klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)] III-3-1
klimop klimop: klimop (Hasselt), -  klemop (Hasselt), veil: lange ie  vie:l (Hasselt), wintergroen: -  wentergeijenoͅ (Hasselt) klimop [DC 68 (1993)], [ZND 36 (1941)] III-4-3
klinken klinken: klie.nke (Hasselt) klinken III-1-1
klit klis: kleͅs (Hasselt), klés (Hasselt), plant en bloemhoofdje dat aan de kleren blijft hangen  kles (Hasselt) klis [ZND 01 (1922)] || kliskruid III-4-3
kloeken kloeken: klukǝ (Hasselt) Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.] I-12
klokhuis knots: knots (Hasselt), vlim: vlùm (Hasselt), wrang: vraag (Hasselt), vrang (Hasselt), zwaas: zwoas (Hasselt) klokhuis || klokhuis, kroontje en steeltje van een appel, d.w.z. wat na het oppeuzelen nog overschiet || klokhuis, kroontje en steeltje van een appel, d.w.z. wat ne het oppeuzelen nog overschiet || wat van de appel overblijft nadat het vruchtvlees is weggegeten I-7, III-2-3