32257 |
kliefmes |
kliefmes:
klifmęs (Q002p Hasselt),
kloofmes:
klē̜ ̝fmęs (Q002p Hasselt)
|
Zwaar mes met een lange, houten steel die schuin ten opzichte van het blad staat. Het dient om hout te doen splijten. Het kliefmes wordt daartoe boven op het stuk boomstam gezet, waarna met de kliefhamer op de bovenkant van het blad wordt geslagen tot het hout in tweeën is gespleten. Zie afb. 206. Soms worden bij deze werkzaamheden ook houten of metalen wiggen gebruikt. Zie ook het volgende lemma. Het kliefmes van de kuiper heeft een andere vorm dan dat van andere houtbewerkende beroepen. Zie ook de lemmata ɛkliefhamerɛ en ɛkliefbijlɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 8b; A 32, add.]
II-12
|
20720 |
kliekje |
opstovertje:
Syst. Frings
oͅpstø.vərkə (Q002p Hasselt)
|
Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
klierə (Q002p Hasselt),
klèère (Q002p Hasselt),
sint-markoen:
sente markūən (Q002p Hasselt)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
17893 |
klieven |
klieven:
Weinig gebr.: in uitdr. zoals `n kin vir (h)oat te ~ (scherpe, lange kin).
klejve (Q002p Hasselt)
|
klieven
III-1-2
|
21469 |
klikspaan |
kleptong:
kléptóng (Q002p Hasselt)
|
klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
24581 |
klimop |
klimop:
klimop (Q002p Hasselt),
-
klemop (Q002p Hasselt),
veil:
lange ie
vie:l (Q002p Hasselt),
wintergroen:
-
wentergeijenoͅ (Q002p Hasselt)
|
klimop [DC 68 (1993)], [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
17736 |
klinken |
klinken:
klie.nke (Q002p Hasselt)
|
klinken
III-1-1
|
24536 |
klit |
klis:
kleͅs (Q002p Hasselt),
klés (Q002p Hasselt),
plant en bloemhoofdje dat aan de kleren blijft hangen
kles (Q002p Hasselt)
|
klis [ZND 01 (1922)] || kliskruid
III-4-3
|
34493 |
kloeken |
kloeken:
klukǝ (Q002p Hasselt)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
20950 |
klokhuis |
knots:
knots (Q002p Hasselt),
vlim:
vlùm (Q002p Hasselt),
wrang:
vraag (Q002p Hasselt),
vrang (Q002p Hasselt),
zwaas:
zwoas (Q002p Hasselt)
|
klokhuis || klokhuis, kroontje en steeltje van een appel, d.w.z. wat na het oppeuzelen nog overschiet || klokhuis, kroontje en steeltje van een appel, d.w.z. wat ne het oppeuzelen nog overschiet || wat van de appel overblijft nadat het vruchtvlees is weggegeten
I-7, III-2-3
|