23299 |
klokje op het priesterkoor |
bel:
bel (Q002p Hasselt),
kerkklok:
kèrkklok (Q002p Hasselt)
|
Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23478 |
klokkenluider |
luiden (ww.):
luïden (Q002p Hasselt)
|
De personen die tijdens de grote processie de klokken luiden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokkenkoord:
klokkekout (Q002p Hasselt)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klump (Q002p Hasselt),
klumpə (Q002p Hasselt),
klonk:
kloenk (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
kloŋk (Q002p Hasselt),
klu.ŋk (Q002p Hasselt),
klunk (Q002p Hasselt),
kluŋk (Q002p Hasselt),
Et.: assimilatie op afstand van de p aan de k. Zie ook afb. p.227.
kloe.nk (Q002p Hasselt),
klot:
klot (Q002p Hasselt)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp [ZND m] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || klomp (holleblok) || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)]
II-12, III-1-3
|
32449 |
klompspijkertje |
traats:
trã.ts (Q002p Hasselt)
|
Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.]
II-12
|
23280 |
kloosterorde |
orde:
een streng ourde (Q002p Hasselt),
ənn streng ôrde (Q002p Hasselt)
|
Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
32015 |
klopsergeant |
klopper:
klǫpǝr (Q002p Hasselt)
|
Metalen lijmknecht waarbij de beweegbare bek met behulp van een hamer vastgedreven wordt. Dit type lijmknecht is dus niet voorzien van een draadspil. [N 53, 217c; monogr.]
II-12
|
18120 |
kloven |
kloven:
kleuf (Q002p Hasselt),
kleͅivə (Q002p Hasselt),
kloven (Q002p Hasselt),
kløf (Q002p Hasselt),
winterhanden:
(winterhanden)
wentəran (Q002p Hasselt)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19469 |
kluit |
kluit:
kleute (Q002p Hasselt),
klète (Q002p Hasselt),
mengsel = gruis en potaarde; vroeger als brandstof gebruikt
klø͂ͅt (Q002p Hasselt)
|
bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)] || kluit, steenkoolbriket [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
21577 |
kluit (geldstuk) |
knab:
Van Dale: knab, 3. munt van 10 centiem.
knab (Q002p Hasselt)
|
kluit (geldstuk) [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|