33371 |
koeienstand |
bed:
bęt (Q002p Hasselt)
|
Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.]
I-6
|
34284 |
koekenbreker |
koekbreker:
kukbriǝkǝr (Q002p Hasselt)
|
Werktuig waarmee men lijnkoeken en dergelijke tot brokjes maalt. [N 18, 135; N J, 7]
I-11
|
32568 |
koekenhort, vlaaienhort |
hortje:
hǫǝrtjǝ (Q002p Hasselt),
wis:
wes (Q002p Hasselt)
|
Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.]
II-12
|
19407 |
koekenpan |
bakpan:
v.
bakpan (Q002p Hasselt),
spekpan:
spɛkpan (Q002p Hasselt),
v.
speͅkpan (Q002p Hasselt),
vleespan:
vlīspan (Q002p Hasselt)
|
pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20750 |
koekje |
boterkoek:
Syst. Frings Ook: suikerkoek Ingrediënten: boter, suiker, eieren, vanillesuiker, bloem
bøtərkuk (Q002p Hasselt),
boterkoekje:
Syst. Frings
bø.tərkikskəs (Q002p Hasselt),
caf-koek:
Syst. Frings
kafikuk (Q002p Hasselt),
dozijnbrioche:
Syst. Frings Worden aan elkaar gebakken, nadien van elkaar losgemaakt. Ingrediënten: bloem, n weinig boter of vet, helft van bloem: melk; eieren, gist, suiker, n weinig zout, grove suiker om te bestrooien
doͅzēͅnbrioͅš (Q002p Hasselt),
kaaskoekje:
Syst. Frings
kii̯əskikskəs (Q002p Hasselt),
knapkoek:
Syst. Frings
knapkuk (Q002p Hasselt),
Syst. Frings Plat deeg
knapkuk (Q002p Hasselt),
macroontje:
Syst. Frings
makəroͅŋskə (Q002p Hasselt),
Syst. Frings Ingrediënten: geraspte amandelen, amandel essence, bloem, suiker, eiwit en als bodem: n ouwelpapiertje
makroͅŋskə (Q002p Hasselt),
pain la grec:
Syst. Frings Ingrediënten: bloem, boter, kaneel, eieren, melk, grove kristal, suiker, gist - speciale bewerking
peͅləgreͅk (Q002p Hasselt),
petit-beurre-tje:
Syst. Frings Ingrediënten: bloem, water, melkpoeder, boter, eieren, alkali, bicarbonade
pətibørkəs (Q002p Hasselt),
stronten:
stro.nte (Q002p Hasselt),
suikerkoek:
Syst. Frings Ook boterkoek. Ingrediënten: boter, suiker, eieren, vanillesuiker, bloem
sukərkuk (Q002p Hasselt),
zandkoekje:
Syst. Frings
zantkikskəs (Q002p Hasselt),
zoutkoekje:
Syst. Frings
zātkikskəs (Q002p Hasselt)
|
als een drol gedraaide Sint-Niklaaskoeken met rozijnen en een klontje suiker erbovenop ingeduwd || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33880 |
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben |
plasje:
plɛskǝ (Q002p Hasselt),
tongetje:
ti.ŋskǝ (Q002p Hasselt),
vocht:
vǫx (Q002p Hasselt)
|
Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56]
I-9
|
20741 |
koekje van overgeschoten deeg |
schaarkoek:
Syst. Frings
sxārkuk (Q002p Hasselt),
strontje:
Syst. Frings
strintšəs (Q002p Hasselt)
|
Koekjes van onbepaalde vorm, van overgeschoten deeg gebakken voor kinderen (kreupelkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24188 |
koekoek |
koekoek:
koekoek (Q002p Hasselt),
kukuk (Q002p Hasselt)
|
koekoek || koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24871 |
koekoeksbloem |
koekoekstuit:
koekoekstouë.te (Q002p Hasselt)
|
koekoeksbloem
III-4-3
|
33349 |
koestal |
koestal:
kø̜̄[stal] (Q002p Hasselt),
kő̜̄[stal], kø̜̄[stal] (Q002p Hasselt)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|