24582 |
meidoorn |
hagenbloem:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
hāgəblūmə (Q002p Hasselt),
spikken:
spikke (Q002p Hasselt)
|
haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)] || meidoorn
III-4-3
|
24331 |
meikever |
bijzap:
beizap (Q002p Hasselt),
bēi̯zap (Q002p Hasselt),
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
beizap (Q002p Hasselt),
uit Wa bizawe, bizade, hanneton femelle
béjzap (Q002p Hasselt),
koning:
met een roodkopje
kee.ning (Q002p Hasselt),
koninkje:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; bruine dekvleugels
kēniŋskə (Q002p Hasselt),
mulder:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; witte dekvleugels
moͅldər (Q002p Hasselt),
wijntappertje:
NB. Nl wijntapper = "tapuit"; bij Schuerm.: = "soort mees
wèè.ntepperke (Q002p Hasselt),
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; schild achter het hoofdje is roodachtig
wēͅntapərke (Q002p Hasselt)
|
meikever [ZND 01 (1922)], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
ding:
dè.nk (Q002p Hasselt),
kind:
kè.nd (Q002p Hasselt),
meidje:
metske (Q002p Hasselt),
mèdske (Q002p Hasselt),
métskə (Q002p Hasselt),
méétskə (Q002p Hasselt),
wicht:
wéécht (Q002p Hasselt),
wijfje:
kle wéfke (Q002p Hasselt)
|
klein meisje [ZND 11 (1925)] || meisje [ZND 11 (1925)] || meisje of vrouw
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
meidje:
mèdske (Q002p Hasselt)
|
geliefde
III-2-2
|
18736 |
meisjeshemd? |
onderlijfje:
onderlijfke (Q002p Hasselt)
|
Onderhemd voor meisjes. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van meisjes? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18622 |
meisjesmuts met afhangende strook |
capeline (fr.):
kapələn (Q002p Hasselt),
kapmuts:
kapmøts (Q002p Hasselt)
|
meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18583 |
meisjesondergoed |
ondergoed:
ondergoed (Q002p Hasselt)
|
Ondergoed voor meisjes. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
20090 |
meisjesoog (coreopsis) |
meisjesogen:
bloem, coreopsis
mèdskesōēge (Q002p Hasselt)
|
meisjesogen
III-2-1
|
28571 |
meiziekte |
meiziekte:
mēziktǝ (Q002p Hasselt)
|
Darmaandoening. De meiziekte is onschuldiger dan nosema. De ziekteverschijnselen zijn nagenoeg gelijk aan die van de mijtziekte: de bijen tuimelen naar buiten, kunnen niet vliegen, krabbelen rond met opgezet achterlijf. De ontlasting is zeer dik en vast. Er sterven wel bijen aan maar minder dan aan nosema. Vermoedelijke oorzaak is het gebruik van licht beschimmeld stuifmeel. Heel waarschijnlijk duiden de woordtypen vleugellam, vleugellamheid en kreupel op dezelfde meiziekte. Meiziekte is in het algemeen een verzamelnaam voor diverse kwalen. [N 63, 71d]
II-6
|
34454 |
mekkeren |
meken:
mē̜kǝ (Q002p Hasselt)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|