34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vā.rǝ (Q002p Hasselt)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
jagen:
jāgǝ (Q002p Hasselt),
rijden:
rē̜n (Q002p Hasselt)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|
34011 |
met staande kar varen |
bet staande kar:
bę stǫnjdjǝ kɛ̄r (Q002p Hasselt),
staande kar:
stø̜njdjǝ kɛ̄.r (Q002p Hasselt)
|
Met één paard en twee of drie karren rijden. Als men met twee karren rijdt, haalt het paard met de ene kar een lading bij, terwijl de tweede kar ontladen wordt. Als men met drie karren rijdt, is men, terwijl het paard met een eerste kar onderweg is, op de ene plaats een tweede kar aan het laden en op de andere een derde aan het ontladen. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33689 |
met steengruis verharde weg |
assenweg:
āsǝwix (Q002p Hasselt)
|
In vraag L 24, 28b werd uitdrukkelijk gevraagd naar een naam voor de weg die met steengruis was bedekt. De woordtypen koolassenweg, assenweg e.a. wijzen op een andere bedekking dan steengruis. Macadam is een recentere vorm van een wegdeklaag. [L 24, 28b]
I-8
|
25530 |
met sterke werking |
straf:
straf (Q002p Hasselt)
|
Kwaliteitsaanduiding, gezegd van goede of buitenlandse bloem. Deze bloem stijft vlugger en neemt meer vocht op. [N 29, 16]
II-1
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
bet stoten regenen:
#NAME?
bēͅ stuətə (Q002p Hasselt),
bijzen:
bēͅzə (Q002p Hasselt),
dretsen:
dra⁄šə (Q002p Hasselt),
gutsen:
gətsə (Q002p Hasselt)
|
regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32803 |
met vollen eggen |
bet dobbele vol [eggen]:
bę dǫbǝl vǫ.l (Q002p Hasselt),
bet panden [eggen]:
bę pān (Q002p Hasselt)
|
Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.]
I-2
|
22793 |
met vuur spelen |
bet vuur spelen:
bei vieër spele es prekloes (Q002p Hasselt),
bè vi-jer speele ès preikel (Q002p Hasselt),
bè vier spele es prèkeleus (Q002p Hasselt)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
25531 |
met zwakke werking |
uitgewerkt:
ø̜̄tgǝwęrǝk (Q002p Hasselt),
zwakke:
zwakǝ (Q002p Hasselt)
|
Kwaliteitsaanduiding, gezegd van bloem die nat is of geen weerstand heeft. Deze bloem is in het algemeen van inlandse komaf en daardoor zou men zeggen van slechtere kwaliteit [N 29, 16]
II-1
|
33047 |
metalen deel van de mathaak |
haak:
ǭk (Q002p Hasselt)
|
De licht gebogen ijzeren tand van de mathaak. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|