34369 |
metalen scheplepel |
scheppan:
sxē̜pan (Q002p Hasselt)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
32892 |
metalen tongetjes |
bramen:
brǭmǝ(n) (Q002p Hasselt),
tandjes:
tęnjtšǝs (Q002p Hasselt)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|
18379 |
metalen uiteinde van een schoenveter |
malietje:
m .jke (Q002p Hasselt),
staartelmalie:
ss.
startelm .j (Q002p Hasselt),
tip:
tup (Q002p Hasselt)
|
malie, - vetermalie || malie: metalen stiftje aan veter of rijgsnoer || metalen uiteinde van een schoenveter [malie] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mɛtsǝlę.ǝr (Q002p Hasselt
[(vero)]
),
metser:
mɛsǝr (Q002p Hasselt),
mɛtsǝr (Q002p Hasselt)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (Q002p Hasselt),
metsen:
mɛtsǝ (Q002p Hasselt),
metserij:
mɛtsǝrē̜ (Q002p Hasselt),
metswerk:
mɛtswɛ.rǝk (Q002p Hasselt)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29996 |
metselzand |
zand:
zant (Q002p Hasselt),
zavel:
zāvǝl (Q002p Hasselt
[(geel zand)]
)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
32088 |
meubelmaker |
meubelmaker:
mēbǝlmākǝr (Q002p Hasselt)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
19757 |
meubelstuk, meubel |
meubel:
mee.bel (Q002p Hasselt)
|
meubel
III-2-1
|
21585 |
mevrouw |
madam (<fr.):
Pie gief Medam as e schoën hendje (Q002p Hasselt)
|
Piet (Arie), geef madame nu eens een schoon handje [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
20123 |
miauwen |
janken:
ja.ŋkə (Q002p Hasselt),
keken:
kieͅ.kə (Q002p Hasselt)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|