e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
metalen scheplepel scheppan: sxē̜pan (Hasselt) Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.] I-12
metalen tongetjes bramen: brǭmǝ(n) (Hasselt), tandjes: tęnjtšǝs (Hasselt) De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.] I-3
metalen uiteinde van een schoenveter malietje: m .jke (Hasselt), staartelmalie: ss.  startelm .j (Hasselt), tip: tup (Hasselt) malie, - vetermalie || malie: metalen stiftje aan veter of rijgsnoer || metalen uiteinde van een schoenveter [malie] [N 24 (1964)] III-1-3
metselaar metselaar: mɛtsǝlę.ǝr (Hasselt  [(vero)]  ), metser: mɛsǝr (Hasselt), mɛtsǝr (Hasselt) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
metselen metselen: mɛtsǝlǝ (Hasselt), metsen: mɛtsǝ (Hasselt), metserij: mɛtsǝrē̜ (Hasselt), metswerk: mɛtswɛ.rǝk (Hasselt) Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9
metselzand zand: zant (Hasselt), zavel: zāvǝl (Hasselt  [(geel zand)]  ) Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.] II-9
meubelmaker meubelmaker: mēbǝlmākǝr (Hasselt) Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.] II-12
meubelstuk, meubel meubel: mee.bel (Hasselt) meubel III-2-1
mevrouw madam (<fr.): Pie gief Medam as e schoën hendje (Hasselt) Piet (Arie), geef madame nu eens een schoon handje [ZND 44 (1946)] III-3-1
miauwen janken: ja.ŋkə (Hasselt), keken: kieͅ.kə (Hasselt) miauwen [Goossens 1b (1960)] III-2-1